Inleiding
Deze blogpost is met medewerking van gewaardeerde college Geesje Rotgers geschreven. Zij heeft namelijk advocatenkantoor Pels Rijcken (PR) - de landsadvocaat - bevraagd over pesticiden en voorzorg.
Reden?
Pels Rijcken heeft de provincie Drenthe geadviseerd over de Uitspraak 202104808/1/R2 van de Raad van State. Geesje stelt daarover de volgende drie soigneuse vragen:
- Waarom haalt Pels Rijcken de onderzoeken van Meten = Weten zonder meer aan, dus zonder daarbij de kanttekening te maken dat een aanzienlijk deel van de gevonden concentratie aan bestrijdingsmiddelen uit andere bronnen afkomstig is dan de landbouw? Waarom wordt niet verwezen naar de kritiek van het RIVM op het rapport van Meten = Weten?
- Volgens Pels Rijcken in haar advies aan Provincie Drenthe: “Naar onze inschatting heeft dit oordeel bredere werking. Allereerst zal deze conclusie naar ons vermoeden moeten worden doorgetrokken naar lelieteelt op andere percelen in uw provincie. Het onderzoek waar de Afdeling haar conclusie op baseert […] is namelijk niet gericht op de specifieke lelieteelt op de aan de orde zijnde percelen, maar op het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in het algemeen.” Betekent dit dat het advies van Pels Rijcken alleen gericht is op middelen uit de landbouw? En niet op stoffen met pesticide-werking vanuit de industrie en consumentenproducten? Zo ja, waarom dit onderscheid?
- Provincie Drenthe interpreteert het advies van Pels Rijcken als volgt (zie Beleidsnotitie Lelieteelt): “De rechter heeft met deze uitspraak dus een belangrijk signaal afgegeven. Ook al is nog niet alles wetenschappelijk bekend over hoe schadelijk gewasbeschermingsmiddelen precies zijn voor beschermde natuur, dat betekent niet dat je dan maar op veilig mag gokken. Integendeel: bij twijfel geldt het voorzorgsbeginsel. Dat houdt in dat de natuur beschermd moet worden zolang niet is bewezen dat er geen risico is. In die gevallen mag het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet doorgaan totdat er zekerheid is.” Staat Pels Rijcken achter deze interpretatie van de Provincie? Bewijs voor ‘geen risico’ bestaat namelijk niet en zal dus nooit kunnen worden geleverd door de wetenschap. Wordt het voorzorgsbeginsel hier onjuist toegepast?
Voorwaar pittige kwesties die Pels Rijcken uitgebreid en met veel aandacht heeft beantwoord. Daarvoor chapeau. Overigens, volgend jaar gaan uw waarde blogger en een oud-collega van mijn voormalige werkgever UCR het voorzorgbeginsel onderwerpen aan een minutieus onderzoek!
En nu naar de inhoud (die ook teruggrijpt naar de 2025-RvS uitspraak). Collega Rotgers geeft in ‘Hebben milieu-NGO’s een streepje voor bij de rechter?’ haar eigen reflectie.
Preambule: Pseudo-Arbiters van de Wetenschap
Volgens PR moeten wij allereerst beseffen dat in een juridische procedure over milieukwesties wetenschappelijk onderzoek een grote rol speelt. Maar: rechters, advocaten en overheden doen daarbij vrijwel nooit zélf wetenschappelijk onderzoek.
Zij zijn afhankelijk van de beschikbare wetenschappelijke onderzoeksresultaten van dat moment.
Welk onderzoek dat precies is? Procespartijen brengen zelf de wetenschappelijke onderzoeksresultaten in. Hoe weegt de rechter dan dat ingebrachte onderzoek? PR zegt (nadruk toegevoegd):
“De rechter weegt vervolgens al het onderzoek dat wordt ingebracht vanuit een aantal juridische beginselen, zoals de mate van deskundigheid van de onderzoekers, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De uitspraak die dan volgt bevat daarmee geen wetenschappelijke weging door de rechter, maar een juridische weging van de onderzoeksresultaten. Dat gebeurt dan bijvoorbeeld met gebruik van termen zoals ‘aannemelijkheid’ en ‘redelijkerwijze’. In deze kwestie is dat ook gebeurd.”
Wetenschappelijk onderzoek wordt door de rechter níet beoordeeld op haar inhoudelijke merites maar op twee zogeheten ‘proxies’, dat wil zeggen afgeleiden - de mensen (onderzoekers) en de uitspraken (onderzoeksresultaten).
De mensen worden beoordeeld op deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid; de uitspraken worden beoordeeld op aannemelijkheid en redelijkheid. PR zegt vervolgens:
“De uitspraak vormt daarbij dan een nieuw gegeven. Het betreft geen definitief oordeel over de juistheid van dat wetenschappelijk onderzoek. Het wil vooral zeggen dat de rechter het voor dat moment als de laatste stand van de wetenschap beschouwt en daar van uitgaat bij zijn beoordeling.”
Dit is chique wartaal. Ten eerste, hoe kan ik wetenschappelijke kwaliteit inhoudelijke peilen aan de hand van afgeleiden zoals deskundigheid, onafhankelijkheid, onpartijdigheid, naast aannemelijkheid en redelijkheid?
Ten tweede, welke objectieve standaarden gebruikt de rechter om te oordelen over “deskundigheid”, “onafhankelijkheid”, “onpartijdigheid” van onderzoekers en “aannemelijkheid” en “redelijkheid” als het gaat over onderzoeksresultaten?
Het antwoord op de eerste kwestie is een open deur. Wetenschap is inhoud, inhoud, inhoud (of het gebrek daaraan)! Genoemde afgeleiden zeggen precies niets over de kwaliteit van ingebracht onderzoek.
Wat de tweede kwestie betreft: wannéér is iemand deskundig? Met een doctorstitel? Of twee? Een goedgevulde publicatielijst? Universitaire of andere institutionele functies? Martin van den Berg, bijvoorbeeld, heeft al deze kwalificaties maar beweert de grootst mogelijke onzin over pesticiden.
Hoe dat allemaal ook zij, PR legt een proxy-analyse voor die principieel geen inzicht kán bieden in de inhoudelijke kwaliteit, of het gebrek daaraan, van wetenschappelijke werk. De ironie wil dat PR, én de RvS, zelf het bewijs daarvoor aanleveren.
Vraag 1
Dat brengt mij bij Rotgers' vraag 1 naar de Meten = Weten studie en de kritiek van het RIVM daarop. Wat is er aan de hand? PR reflecteert als volgt op deze vraag (met nadruk):
“De bestuursrechter heeft in dit geval, kort gezegd, geoordeeld dat het onderzoek Meten=Weten voldoende aannemelijk maakt dat er sprake zou kunnen zijn van zogeheten ‘significante’ gevolgen voor de natuur. De bestuursrechter heeft blijkens de uitspraak ook de reactie van het RIVM betrokken. Dat heeft niet tot een ander oordeel geleid. In de uitspraak weidt de bestuursrechter daar vervolgens dan niet veel verder inhoudelijk over uit. Voor ons advies aan de provincie Drenthe over de uitspraak maakt dat vervolgens dan niet uit. Volgens de bestuursrechter kan de provincie Drenthe niet zonder meer afzien van handhavend optreden en het besluit van de provincie om niet te handhaven is daarmee vernietigd door de RvS. Daarmee is er voor de provincie een nieuwe situatie ontstaan.”
‘Close but no cigar’ - Jammer maar helaas. PR denkt dat Rotgers verwijst naar het RIVM “Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden” (OBO) uit 2019, zoals de RvS doet in haar uitspraak van 2 april.
Niets is minder waar.
Collega Rotgers doelt namelijk op de 2020-memo Duiding van de herkomst van stoffen aangetroffen in Drentse Natura 2000 gebieden, expliciet niet genoemd door de RvS.
Het RIVM is in deze memo niet onduidelijk over het gebrek aan wetenschappelijke onderzoekskwaliteiten van de Meten = Weten studie, zoals samengevat wordt in deze vier punten (met nadruk):
- “Planten in natuurgebieden bevatten volgens het rapport sporen van chemische stoffen vanuit menselijke activiteit. We merken daarbij op dat de metingen een momentopname betreffen. We hebben vrijwel geen zicht op de mogelijke spreiding in gehalten in de vegetatie of in de tijd.
- Deze chemische stoffen zijn afkomstig uit de landbouw, maar ook uit andere bronnen, zoals industrie en consumentengebruik. Enkele stoffen kunnen ook van verbrandingsprocessen van (fossiele) brandstoffen afkomstig zijn.
- Er is geen trend te zien van toenemende concentraties naarmate men dichter bij een bovenwinds gelegen landbouwgebied komt.
- De gegevens wijzen voor de meeste stoffen en locaties op diffuse belasting via de lucht. Dat kan in alle gevallen van zowel nabij gelegen bronnen afkomstig zijn, als bronnen van tientallen of honderden kilometers ver.”
Dit is een rechtstreekse diskwalificatie van het Meten = Weten onderzoek. Hieruit blijkt dat een proxy-analyse van wetenschappelijk werk, zoals PR schetst, principieel onwerkbaar is. Noch PR noch de RvS zijn in staat gebleken het juiste RIVM-onderzoek te refereren. De RvS (nadruk toegevoegd):
“3.1. Wat betreft het standpunt van het college dat zeker is dat gewasbeschermingsmiddelen geen effect kunnen hebben op het betreffende Natura 2000-gebied omdat het gebied op meer dan 250 m ligt van de percelen, waarbij het college verwijst naar het “Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden (hierna: OBO) van het RIVM, overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar is in het OBO uitgegaan van een onderzoeksuitgangspunt van 250 m, maar dit is niet ingegeven door wetenschappelijke inzichten. Uit het OBO blijkt juist dat restanten van gewasbeschermingsmiddelen zijn gevonden op percelen op meer dan 500 m afstand van de percelen waarop de lelieteelt plaatsvindt, aldus de rechtbank. Ook de enkele stelling van het college dat het Ctgb in zijn algemeenheid onderzoek verricht naar de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op het milieu is onvoldoende om te kunnen concluderen dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet kan leiden tot effecten op Natura 2000-gebieden.”
Stelt de RvS hier nu voor dat wetenschappelijk onderzoek zou moeten worden ondernomen om te kunnen vaststellen dat “gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet kan leiden tot effecten op Natura 2000-gebieden”?
En als dergelijk onderzoek uitgevoerd zou worden (áls dat überhaupt mogelijk zou zijn), op welke wijze denkt de RvS de onderzoeksresultaten dan te beoordelen?
Een ding is zeker: de inhoud van de onderzoeksresultaten zal niet door de RvS beoordeeld kúnnen worden. Daar heeft men, zo veel is duidelijk, niet de expertise voor in huis. Dat gegeven alleen al maakt de laatste zin uit bovenstaand vonnis-citaat niet alleen onzinnig maar ook misleidend.
En dan te bedenken dat pesticiden die in en om het huis worden gevonden voornamelijk afkomstig zijn van consumentengebruik, zoals Rotgers in haar Mens grootste ‘kliederaar’ met pesticiden laat zien. De RvS benoemt dit gegeven niet eens. Laat dat even bezinken!
Vraag 2
Goed. We gaan door met vraag 2. Hier stelt Rotgers de kwestie van pesticiden in de bredere context van gebruik binnen én buiten de landbouw. PR antwoordt als volgt:
“… De wijze waarop de RvS het Meten=Weten onderzoek heeft gewogen, en de daarbij gekozen verwoordingen en onderbouwing, vormt voldoende aanleiding om te vermoeden dat de bestuursrechter in een voorkomend geval waar het om gewasbeschermingsmiddelen gaat anders dan voor toepassing in lelieteelt tot eenzelfde soort oordeel kan komen. Het is die specifieke weging van de bestuursrechter, die ertoe leidt dat, zoals het advies van Pels Rijcken luidt, de provincie er rekening mee moet houden dat de reikwijdte van de uitspraak van de RvS (dus niet zozeer het onderzoek van Meten=Weten op zich) breder is dan alleen lelieteelt bij de onderzochte percelen in het onderzoek van Meten=Weten en breder is dan alleen lelieteelt. Net zo min als dat in de uitspraak gebeurde, is ook niet aan Pels Rijcken gevraagd te adviseren over de doorwerking van de uitspraak richting sectoren industrie en consumentenproducten.”
In de herhaling (zie boven bij ‘vraag 1’ het eerste citaat): de bestuursrechter heeft geoordeeld dat het onderzoek Meten = Weten voldoende aannemelijk maakt dat er sprake zou kunnen zijn van zogeheten ‘significante’ gevolgen voor de natuur.
Dat het “zou kunnen” dat het “aannemelijk” is, is een vorm van possibiliteitsdenken - in het kort wat er mogelijk fout kán gaan, hoe onwaarschijnlijk ook, verwarren met wat er waarschijnlijk zál gebeuren.
Zoals wel vaker begaat de RvS ook hier een categoriefout. De ‘mogelijkheid tot iets’ is van een totaal andere orde dan de ‘waarschijnlijkheid van iets’. Beiden kunnen nooit gelijk gesteld worden aan elkaar.
Vraag 3
Possibiliteitsdenken is nauw verbonden, het zal niemand verbazen, met het voorzorgsbeginsel. Daar gaat de laatste vraag van Rotgers over. Het antwoord van PR is als volgt (nadruk toegevoegd):
“Voor het algemene begrip is ingewikkeld dat de weging van het onderzoek van Meten=Weten door de bestuursrechter leidt tot een omgekeerde bewijslast. Omdat de RvS het voldoende aannemelijk acht, op basis van het Meten=Weten onderzoek en ondanks de tegenwerpingen zoals die uit de RIVM-reactie kunnen worden opgemaakt, dat gewasbeschermingsmiddelen significante gevolgen kunnen hebben, is het nu aan de teler, dan wel desgewenst de provincie, om te bewijzen dat er voldoende wetenschappelijke zekerheid is dat er geen schadelijke gevolgen zijn. … niet alleen is de bewijslast nu verschoven naar de teler en desgewenst de provincie, maar ook is die bewijslast zwaarder. Daarbij gaat de Raad van State uit van de standaard dat er “geen redelijke wetenschappelijke twijfel” mag overblijven.”
We komen zo op dit antwoord van PR terug. Eerst gaan we naar het document van de provincie Drenthe waarin PR het volgende zegt over het voorzorgsbeginsel en de detectie van gewasbeschermingsmiddelen in natuur (cursivering in origineel; nadruk toegevoegd):
“Toepassing voorzorgsbeginsel
Welke concrete bewijslast rust nu precies op ondernemers: volstaat het aantonen van de afwezigheid van significante effecten, of moet elke theoretische twijfel worden weggenomen?
Als gezegd ligt aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, en dus aan de natuurvergunningplicht, het voorzorgsbeginsel ten grondslag. Niet bepalend is of het project daadwerkelijk significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied. Er moet worden uitgesloten dat een project dergelijke gevolgen veroorzaakt. Dan pas mag het project doorgang vinden. Dit brengt met zich mee dat, in de situatie dat onzeker is of een project schadelijke gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied, niet tot verlening van de natuurvergunning kan worden overgegaan.”
Hoewel de eerste passage van het antwoord van PR nog enige nuance heeft, ontbreekt die nuance in de tweede passage, het antwoord aan de provincie, volledig. Voorzorg wordt in het advies van PR aan de provincie Drenthe begrepen als “uitsluiting van significante gevolgen”.
Laten we deze benadering van PR eens afzetten tegen het Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg (Derde kamer) van 11 september 2002 (zaak T-13/99):
“Zoals tussen partijen vaststaat, kan namelijk … geen sprake zijn van het bestaan van een “nulrisico”, daar het geheel ontbreken van enig actueel of toekomstig gevaar … niet wetenschappelijk kan worden bewezen.” [The parties do not dispute that … ‘zero risk’ does not exist, since it is not possible to prove scientifically that there is no current or future risk ….]
“Uitsluiten” van “dergelijke gevolgen” voor “een Natura 2000-gebied” is in het licht van dit 2002-arrest niets minder dan een ‘probatio diabolica’ - een duivelse (lees: onmogelijke) bewijslast - die, zoals de Europese rechtbank memoreert, “in alle rechtsstelsels van de lidstaten onwettig wordt geacht”.
Het is nu duidelijk dat PR de provincie Drenthe foutief informeert over de werking van het voorzorgsbeginsel. Nogmaals het 2002-Arrest:
“Het is immers nooit mogelijk, overtuigend aan te tonen dat een chemisch of farmaceutisch bestanddeel of enig product van de moderne technologie geen enkel actueel of potentieel gevaar voor de volksgezondheid oplevert.”
Voorzorgelijk handelen, voortgestuwd door de onbewezen voorzorgscausaliteit - ‘ik beperk/verbied dus ik maak veiliger’ - zal nooit resulteren in het voorkomen van schade.
Immers, schade veroorzaakt door toepassing van het voorzorgsbeginsel zélf wordt, ten onrechte, nooit meegewogen in uitspraken (zie mijn Gewasbeschermingsmiddelen en voorzorgmagie in de rechtszaal).
Maar wacht: er is meer!
Enkele observaties
PR en de RvS achten, zoals blijkt, de mensen van Meten = Weten (en daarmee de mensen van Milieudefensie) deskundiger, onafhankelijker en onpartijdiger dan de onderzoekers van het RIVM, hoewel daar geen argumenten voor worden aangedragen (zie boven).
Dit is natuurlijk onbestaanbaar.
Dat zou betekenen dat in een geding milieu-NGO’s en hun uitingen door de rechterlijke macht in Nederland principieel en op voorhand letterlijk boven alle andere partijen worden geplaatst.
Beweringen door milieu-NGO’s gaan bij de rechterlijke macht erin als Gods woord in een ouderling.
Dit alles staat nog los van het feit dat PR en de RvS de memo van het RIVM, waarin het onderzoek van Meten = Weten naar de prullenbak wordt verwezen, (bewust of onkundig?) links laat liggen.
Daarbij komt dat de omkering van de bewijslast naar de teler (of de provincie), naast de verzwaring van diezelfde bewijslast, een wassen neus is.
Immers, in het voorzorgsdiscours gaat scepsis ten aanzien van wat wetenschappelijk onderzoek feitelijk aan kennis oplevert hand in hand met de eis dat onderzoek alles betrouwbaar in kaart moet brengen wat menselijke gezondheid en het milieu zou kunnen bedreigen.
Die scepsis wordt effectief en bewust gevoed door de milieu-NGO’s die door de rechterlijke macht met alle egards, die zij op geen enkele manier verdienen, worden behandeld.
Met het voorzorgsbeginsel heeft de rechterlijke macht een ernstige vorm van klassenjustitie in het leven geroepen ten voordele van een hele kleine groep mensen, te vinden binnen milieu NGO’s, en ten nadele van vrijwel de gehele Nederlandse samenleving.
Dat mag, verrassend genoeg, niet verbazen. Dit zegt António Guterres, de huidige baas van de VN, in zijn speech van 7 november 2022, het begin van de COP-27 (nadruk toegevoegd):
“Het is tijd voor internationale solidariteit op alle fronten. Solidariteit die alle mensenrechten respecteert en een veilige ruimte garandeert voor milieuverdedigers en alle actoren in de samenleving om bij te dragen aan onze klimaatrespons.”
[“It is time for international solidarity across the board. Solidarity that respects all human rights and guarantees a safe space for environmental defenders and all actors in society to contribute to our climate response. …"]
Kortom: ‘milieubeschermers’ – de seculiere donderprekers van de 21ste eeuw - verdienen principieel méér mensenrechten dan ieder ander omwille van het milieu en het klimaat. Gevolg is dat alles wat de donderprekers te berde brengen onder de noemer van ‘wetenschap’ als vaststaande feiten moet worden beschouwd, althans volgens de rechterlijke macht.
Daarmee staan allen die zich verzetten tegen milieu-NGO’s en hun groteske en ideologische eisen aan de samenleving per definitie op grote juridische achterstand. Nogmaals, de inhoud van wetenschappelijk onderzoek, of wat daar voor door moet gaan, is voor de rechter uiteindelijk niet van belang.
Hij of zij hoeft alleen maar te controleren of de klagende partij een groen naambordje draagt. Dat is klassenjustitie ten top. QED - quod erat demonstrandum!
