Inleiding

Ooit verwees de slogan “eenmaal per etmaal een eimaal” uit de jaren 60 van de vorige eeuw naar de gezonde consumptie van eieren. Maar ronkende voedseladviezen zijn maar een kort leven beschoren.

In de jaren 70 dook de cholesterolhype op en het advies was nu om het eten van eieren te beperken tot één hooguit twee per week, vanwege cholesterol en het bijbehorende risico op hart- en vaatziekten.

Cholesterol vormt al lang niet meer het schrikbeeld van toen. Gelukkig maar.

Dus, moeten we een andere boeman inzetten om burgers van de eieren af te halen, zeker van ‘eigen leg’. De scharrelkippen in de tuin krijgen namelijk ‘teveel’ PFAS binnen!

Samengevat: ‘breek de dag, tik geen eigen eitje maar die uit de winkel, zo stelt het RIVM (ik parafraseer). Want: veel minder PFAS in de winkeleieren. Stel je voor dat mensen voor zichzelf kunnen zorgen. Het idee!

Trouwens, dit is eerder geprobeerd in 2014 met een gouwe ouwe: dioxine.

Hoe dan ook: nogmaals een rondje PFAS, want we hebben weer een ‘angstwinnaar’, en dat aangekondigd in een tijd vlak voor Pasen.

PFAS: wat zijn dat ook alweer?

Ruim twee jaar geleden (!) heb ik waarde lezers hier uitgebreid verslag gedaan van de PFAS plandemie, dat wil zeggen de nieuwste ‘georchestreerde angststoornis’. Er is nog steeds geen nieuws onder de zon: angst verkoopt, zeker van de chemische variant.

Vooruit met de geit: wat zijn PFAS ook al weer?

PFAS (Per- en polyfluoralkylstoffen) zijn een groep stoffen die zowel water- als vet(olie) afstotend zijn. Het zijn koolstofverbindingen waar de normaliter aanwezige waterstofatomen (H), verbonden aan koolstofatomen, vervangen zijn door fluoratomen (F). Een voorbeeld is perfluoroctaanzuur (PFOA):

De groene bolletjes zijn de fluoratomen. PFAS zijn stabiele verbindingen. Afbreekbaarheid is laag; in ons lichaam lijken PFAS lang aanwezig te blijven. Dat maakt dat velen zich ongerust maken over deze curieuze stoffen.

Meetbaarheid ≠ giftigheid

Eerst de basisprincipes: meetbaarheid is totaal iets anders dan giftigheid. Giftige stóffen bestaan niet. Alle stoffen zijn giftig; alleen de dosis bepaalt of een stof niet giftig is. Dit is toxicology-101.

De detecteerbaarheid van chemische stoffen bij steeds lagere concentraties is, per definitie, omgekeerd evenredig met de giftigheid van diezelfde gemeten stoffen. Hoe lager, hoe geruststellender!

Konden we in de 60er jaren van de vorige eeuw suikermoleculen afkomstig van één opgelost suikerklontje (±5 gram) in zo’n 15 000 liter water detecteren, nu kunnen we eenzelfde hoeveelheid detecteren in de Starnberger See (Beieren) met een volume van zo’n 3000 biljoen (1 met 12 nullen) liter water.

Kortom: er heeft een revolutie plaatsgevonden in de analytische chemie die zijn weerga niet kent. Het ‘PFAS-probleem’ kon zo’n 30 jaar geleden niet eens bestaan aangezien nanogrammen onmeetbaar waren!

De ‘PFAS-eieren’ - de ‘over-certainty’ vergiftiging

Voordat we in de (roer)eieren verzeild raken, met ‘over-certainty’ bedoel ik de academische overmoed om precisie te claimen die er gewoonweg niet is.

De onzekerheden in de claims die gemaakt worden in de laatste rapportage van het RIVM over de PFAS-eieren zijn immens én onbesproken. ‘Per usual’. Wat is er nu aan de hand met de huis-tuin-en-keuken eieren?

Allereerst: de “health-based guidance value” (HBGV), zoals opgesteld door de European Food Safety Authority(EFSA), staat op 4.4 nanogram per kilogram lichaamsgewicht uitgaande van vermeende nadelige beïnvloeding van ons immuunsysteem door PFAS.

De EFSA-standaard (EFSA-4) geldt voor de som van vier PFAS: PFOA (zie boven), PFNA (perfluorononanoic acid), PFHxS (perfluorohexanesulfonic acid) en PFOS (perfluorooctanesulfonic acid).

De EFSA-standaard is het veiligheidsuitgangspunt van het RIVM-rapport.

Okay. Nu de PFAS-hoeveelheden in de eieren. Maar zoals zo vaak stelt het RIVM-rapport teleur: ruwe meetdata worden niet gegeven. Het wordt echt de hoogste tijd dat alle instituties, betaald door de overheid, dit standaard gaan doen.

Het frustrerende van de presentatie van de gegevens is dat alles wordt omgerekend naar zogenaamde PFOA equivalenten (PEQ). Dat wil zeggen, de gevonden (voor de lezer onbekende) PFAS concentraties worden omgerekend met een relatieve potentie factor (RPF) waarbij PFOA de standaard van 1 heeft (p. 17):

Hoe werkt dit RPF systeem? Stel: een sample bevat 0.05 ng/g PFOA, 1 ng/g PFHxA en 0.01 ng/g PFOS. Andere PFAS worden niet gedetecteerd; die worden op 0 ng/g gezet. Nu gaan we rekenen (zie tabel 3):

  • 0.05 ng/g PFOA x 1 = 0.05 ng/g PEQ
  • 1 ng/g PFHxA x 0.01 = 0.01 ng/g PEQ
  • 0.01 ng/g PFOS x 2 = 0.02 ng/g PEQ

De totale ‘dosis’ aan gemeten PFAS is opgeteld 0.08 ng/g PEQ. Bedenk dat de EFSA-4 norm echte nanogrammen zijn; zo niet de omgerekende PEQs.

De gesommeerde ‘concentraties’ variëren, aldus het RIVM-rapport, tussen 0.0 - 101 ng PEQ/gram (nogmaals: dit zijn geen echte nanogrammen!!). En hier beginnen de problemen, nog los van het feit dat het RIVM getalsmatig hier appels met peren vergelijkt.

Hoe nauwkeurig zijn deze RPFs eigenlijk? Kan een ‘one-size-fits-all’ benadering wel door de beugel? Wat is de onzekerheid in de bepalingen van deze RPFs? Welke toxicologische eindpunten voor de bepaling van deze RPFs zijn gebruikt (bij welke proefdieren)? Enzovoort.

We moeten een klein beetje terug in de tijd om de RPFs te vinden die worden gebruikt in het RIVM-rapport: een artikelvan oud-student Wieneke Bil (en collega’s) geeft inzicht in de vaststelling van de RPFs.

En dat geeft nóg meer problemen.

Het eindpunt van de door het RIVM gebruikte RPFs, die door Wieneke en collega’s zijn voorgesteld, is levertoxiciteit bij ratten. De EFSA-4 standaard gaat echter over immuuntoxiciteit. Groot verschil.

Ik heb de PFAS-doses gecheckt die aan ratten worden gegeven en dat is niet gering.

Bij de verschillende PFAS én experimenten variëren de doses tussen 0.03 - 1000 milligram/kg lichaamsgewicht! De meeste experimentele doses liggen heel ver boven de blootstellingen geconstateerd bij mensen.

Dan nog wat: als Wieneke en collega’s een RPF bandbreedte voorstellen in hun 2021-studie - bijvoorbeeld voor PFHpS wordt 0.6 ≤ RPF ≤ 2 gerapporteerd - kiest het RIVM rapport voor 2. Veiligheid voor alles, toch? Rietjens en collega’s geven een niet mis te verstaan commentaar op de RPFs (mijn vertaling):

“Echter, wij beargumenteren dat het voorstel om RPFs, zoals voorgesteld door Bil et al. (2021), in risico analyses en management strategieën te gebruiken moeilijk te verdedigen is.”

Wieneke en collega’s hebben gereageerd op deze en andere kritiek; ik ben niet onder de indruk.

En dan moeten we het nog steeds hebben over onzekerheden in de RPFs; die zijn legio én niet besproken én niet verdisconteerd: experimenteel niet (de rattenproeven), modelmatig niet, statistisch niet, enzovoort.

Dit is het academische gif dat vrijwel elk volksgezondheid debat om zeep helpt: ‘we’ zijn zo zeker van onze zaak dat in dezen “het RIVM het algemene advies [geeft] om geen particuliere eieren te eten."

En dan te bedenken dat het bewijs voor het gevaar van PFAS voor ons immuunsysteem ronduit dubieus is. Zoveel wordt wel duidelijk in de meest recente studies daarover; ‘the poison of over-certainty’.

Dus …

Nou, hoe ‘PFAS-gevaarlijk’ zijn onze huis-tuin-en-keuken eieren? Laat ik deze vraag als volgt beantwoorden. Als er mensen zijn die nog verse huis-tuin-en-keuken eieren hebben liggen ben ik de eerste die ze wil kopen!

Het grootste gevaar is dat ik de bereiding verpruts in de keuken, dat wil zeggen dat ik de eitjes laat aanbakken in de koekenpan!

Eieren zijn een uitstekende (en relatief goedkope) bron van tal van voedingsstoffen! Dat geldt ook voor de huis-tuin-en-keuken varianten. Kortom: smakelijk eten!