Inleiding
Een beroemd Persoon uit de menselijke geschiedenis sprak ooit deze onsterfelijke woorden: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven.” Een iets minder beroemde tijd- en plaatsgenoot merkte kritisch op: “Wat is waarheid?"
Inderdaad, wat is waarheid eigenlijk? De alledaagse notie is dat mijn gedachten over en ervaringen met de werkelijkheid overeenkomen, uniform zijn met diezelfde werkelijkheid. Taal drukt die overeenkomst uit.
Als ik beweer “Ik heb geen zonnepanelen op het dak van mijn huis”, is dat een bewering die gestaafd moet worden met het feit dat er inderdaad geen zonnepanelen op het dak van mijn huis te vinden zijn.
Ik denk dat als tegenwoordig de vraag “Wat is waarheid?” openlijk wordt gesteld, het antwoord meestal is: “Dat hangt er van af.” Waarvan hangt dat dan af?
Nou, waar je geboren bent in de wereld, wat je van je ouders geleerd hebt, welke wereldbeelden je hebt meegekregen, welke politieke stroming je voorkeur heeft, wie aan de macht is in jouw deel van de wereld, welke media-invloeden je toelaat, wat je gelooft, enzovoort.
Al die invloeden overziend zou je tot de conclusie kunnen komen, en dat doen velen, dat waarheid niet bestaat, in ieder geval als het gaat over de ‘absolute’ variant (wat dát ook moge betekenen).
Zoals altijd roept een dergelijk antwoord een wedervraag op: Is dat zo? Kunnen we waarheid niet van leugen (of BS) onderscheiden? Is goed en kwaad (genocide, slavernij?) relatief tot de cultuur waarin we staan, of bestaat er toch een universeel waarheidskader?
De relativering van het waarheidsbegrip - heel kort door de bocht: dit is waar voor mij - hoe schijnbaar tolerant en inclusief ook, leidt tot intolerantie, dogmatisme en eenzaamheid.
De Kwestie
Om te beginnen: is er een verschil tussen (1) - Er bestaat geen waarheid - en (2) - Er bestaat geen absolute waarheid? En hoe moet ik argumenten zoals hieronder geformuleerd opvatten? Neem argument A:
Individuen en culturen verschillen in hun opvattingen, overtuigingen en zo verder;
Dus zijn opvattingen en overtuigingen nooit absoluut en alleen relatief waar.
Of deze, B:
Wat mensen als waar beschouwen wordt radicaal gevormd door hun cultureel-maatschappelijke omgeving (opvoeding, onderwijs, media, literatuur), wie aan de macht zijn, enzovoort, en de belangen die gekoppeld zijn aan de verkondigde en geaccepteerde zogenaamde waarheden;
Dus bestaan er geen waarheden, of tenminste absolute waarheden.
Dit zijn meerdere gezichtspunten, argumenten, op het waarheidsbegrip die allemaal op een of andere manier de ronde doen. Wat moeten we ermee? Is het trouwens van belang om waarheid überhaupt een ‘ereplaats’ te geven.
Antwoord: waarheid is belangrijker dan ooit.
Trouwens, is de relativering van waarheid met of zonder ‘absoluut’, respectievelijk (2) en (1), wezenlijk verschillend? In ieder geval heeft stelling (2) iets relativerends (pun intended) maar dat kan van stelling (1) niet gezegd worden.
Diegenen die stelling (1) verdedigen elimineren waarheid feitelijk uit hun (ons) vocabulaire. Dat is echt iets anders dan waarheid relatief maken. Als uw waarde blogger iets welwillender is kan stelling (1) worden opgevat als een relativering.
Als dat zo is, is er eigenlijk weinig tot geen verschil tussen (1) en (2). De eerste is dan directer geformuleerd dan de tweede; meer niet. Okay, tijd voor commentaar.
Fatale zelfondermijning
Het meest voor de hand liggende en bekendste commentaar op (1) en (2) is dat met de uitspraak ‘er bestaat geen (absolute) waarheid’ er een ware uitspraak wordt gedaan.
Absolute fail!
Als (1)/(2) waar zijn, zijn ze onwaar – er is immers ten minste één objectieve waarheid, in tegenspraak met de definitie. Als (1)/(2) als onwaar worden gekwalificeerd (wat passend zou zijn!), zijn ze eveneens onwaar – er bestaan dus wel degelijk waarheden.
Dit woordenspel legt precies de zwakheid van de definitiekwestie bloot en daarmee ook het relativisme als zodanig. Taal is niet onschuldig: het is op z’n minst zaak coherent te zijn en dat is onmogelijk als het om relativisme gaat van de versies (1)/(2).
So far not so good!
Als ik relativisme beperk tot de idee ‘dit is waar voor mij’, waarheid dus relatief maak aan individuen of groepen van individuen met inbegrip van hun geschiedenis, cultuur, politieke achtergronden, machtsstructuren en zo verder, is relativisme wellicht houdbaar. Wellicht ….
Het is ontegenzeggelijk waar (wederom: pun intended) dat velen verschillen van mening over van alles en nog wat. “Ik geloof zelf niet in (absolute, objectieve) waarheid, maar andere mensen doen dat ongetwijfeld wel.”
Dit wordt verwoord in 1. van argument A. hierboven gepresenteerd. Dit is natuurlijk een banale observatie met een hoog duh!-gehalte. Natuurlijk zijn er verschillen van inzicht tussen mensen en die zijn schier eindeloos!
Niets bijzonders.
Hoewel argument A. een aantrekkelijk inclusieve, gematigde en tolerante uitstraling heeft voor alles en iedereen, is het volstrekte nonsens. Het is een zogenaamde non sequitur (Latijn voor “het volgt er niet uit”): het besluit 2. volgt niet uit de premisse 1.
(Leuk voorbeeld van een non sequitur: 1) als ik een luipaard ben, ben ik een zoogdier (als A dan B); 2) ik ben een zoogdier (B is waar) dus 3) ben ik een luipaard (dus A is waar).)
Dus: dat 1. een open deur is betekent allerminst dat er geen waarheden zouden bestaan zoals in 2. wordt geconcludeerd. Immers, absolute waarheden kunnen wel degelijk bestaan maar mensen kunnen zich vergissen over die waarheden. Alweer duh!
De machtsgreep
Argument B. heeft eenzelfde wollige, inclusieve en tolerante uitstraling, maar deze is een stuk venijniger dan A.
Onze zogenaamde waarheden waarmee we worden opgevoed - via ouders, scholen, universiteiten, media, de kunsten, politieke machthebbers en ga zo maar door - weerspiegelen de vele belangen die daaraan verbonden zijn, aldus argument B.
Als ik argument B. betrek op geloofsovertuigingen is het volstrekt verklaarbaar dat ik christen ben. Ik ben zo opgevoed door mijn ouders in een tijd en een land waar het christelijk geloof bon ton was. Als ik in een overwegend Islamitisch land zou zijn geboren en opgevoed …. Waarde lezers snappen waar dit heen gaat.
Desalniettemin: argument B. is ook een non sequitur van formaat: 4. volgt niet uit 3. Anders gezegd, waarheid zélf staat los van de wijze waarop ik waarheid, of datgene wat er voor door moet gaan, krijg aangeboden.
Stel je voor dat uw waarde blogger, via biochemische technieken die alleen ík ken, mensen van alles en nog wat kan laten geloven. Klinkt knap macaber. Ik breng enkele waarde gasten in de waan dat het fors sneeuwt en dat de wegen afgesloten zijn.
Reden? Het zijn allemaal prima koks en ik heb zin in een uitgebreid diner op andermans kosten en inspanningen. Overigens, het sneeuwt inderdaad fors en de wegen zijn inderdaad afgesloten!
Ik kan natuurlijk mijn waarde gasten uit het raam laten kijken of een korte wandeling met hen maken zodat ze zelf kunnen vaststellen dat het inderdaad met bakken uit de hemel komt. Maar nee, ik wil hen hersenspoelen met het door mij ingeplante waanbeeld dat het monumentaal sneeuwt.
Moraal van dit absurde voorbeeld?
De mogelijkheden die ik zou hebben om individuen te hersenspoelen voor een goede maaltijd zegt niets over waarheid zélf. Het sneeuwt namelijk wel degelijk.
Kortom: zelfs al zouden wij allemaal bepaalde dingen geloven omwille van tal van bijbedoelingen, is het nog steeds zo dat waarheid onderdeel uitmaakt van ons bestaan.
Het moge duidelijk zijn dat argument B. lijkt op argument A. maar het kent een sinister element: het drukt wantrouwen uit over datgene wat we lijken te accepteren als waar.
Ook argument B. lijdt aan fatale zelfondermijning, net zoals argument A. en stellingen (1) en (2). Waarom zou argument B. niet gepusht kunnen worden door diegenen die mij graag willen laten geloven dat waarheid altijd gerelateerd is aan macht omdat zij zelf macht willen vergaren?
‘Ik Heb Altijd Gelijk!'
Het droevigste van de relativering van waarheid is deze: als er alleen iets waars is voor mij of voor jou en niet zoiets bestaat als absoluut waar voor iedereen, dan kunnen ik of jij nooit fout zitten!
Als we al iets zeggen over ‘onze waarheden’, kunnen anderen alleen maar veel- of weinigbetekenend knikken. Overeenkomsten en/of verschillen van inzicht verdwijnen als sneeuw voor de zon. Die zijn er namelijk niet. Maar dit is niet alles.
Want: als je nooit ongelijk kúnt hebben, waarom dan niet dogmatisch vasthouden aan je ‘eigen waarheden’? Immers, je hebt toch altijd gelijk! Niemand kan je erop wijzen dat je ongelijk hebt.
De volgende stap is heel snel gezet: waarom dan ook niet intolerant zijn naar al diegenen die het anders zien dan jij. Nogmaals: ik heb binnen mijn eigen wereldbeeld altijd gelijk!
Sterker: tolerantie als de zogenaamde vrucht van relativisme kan binnen het eigen relativistische wereldbeeld worden afgewezen: “ik en mijn cultuur omarmen intolerantie en dogmatisme, en we hebben altijd gelijk. Puh”
Maar we kunnen toch wetenschappelijke feitenkwesties buiten het relativismedebat houden? Dan maken we er iets plaatselijks van, een soort ‘lokaal relativisme’. Wetenschap is universeel waar - vrij naar Robbert Dijkgraaf’s gebazel - maar morele kwesties zijn relatief, dat wil zeggen absolute morele waarheden bestaan niet.
Het morele vacuüm voorbij
Als we wetenschappelijke waarheden een vrijwaringsbewijs geven en dus uit het moeras van het relativisme houden, maar universele morele waarheden als non-existent verklaren, zijn we werkelijk in een vacuüm beland.
Waarom het laatste wel en het eerste niet als relatief beschouwen? Wat zijn de spelregels? Wie bepaalt ze? Los daarvan is moreel relativisme - dat morele oordelen alleen waar zijn voor mij of voor jou waarmee er dus geen extern moreel referentiekader bestaat - ook een non sequitur.
Bovendien kunnen we vanuit een relatief moreel perspectief dogmatisch en intolerant worden: “ik en mijn cultuur beschouwen het als een moreel goed om intolerant en dogmatisch te zijn naar iedereen vanwege onze eigen morele standaarden die we nooit zullen onderwerpen aan externe standaarden.”
Dit is het stikstof/natuurdiscours in Nederland ten voeten uit: moreel en inhoudelijk dogmatisch en buitengewoon intolerant, alles wat wetenschap niet behoort te zijn.
Wetenschappelijke standaarden blijken in het stikstof- maar ook in klimaatdiscours zo fluïde als drijfzand en worden op een zodanige manier gemasseerd dat er uitkomt wat door het dominante onderzoekerscollectief wenselijk acht. Zie onder andere mijn AERIUS zwaait af … soort van en mijn Open brief aan Han Olff en Wim de Vries.
Het feit dat we dát kunnen weten is een minimale indicatie dat morele waarheid universeel is.
Preciezer: openheid, compassie, eerlijkheid, betrokkenheid, liefde voor de waarheid los van eigen wensen of verlangens en zo verder zijn van essentieel moreel belang om goede wetenschap te kunnen doen.
Literair criticus Terry Eagleton, in zijn Reason, Faith, and Revolution: Reflections on the God Debate, zegt het als geen ander (mijn vertaling; met nadruk):
“Klinisch koelbloedig realisme … vereist allerlei deugden – openheid om ongelijk te hebben, onbaatzuchtigheid, nederigheid, geestelijke vrijheid, harde arbeid, vastberadenheid, de bereidheid om samen te werken, gewetensvol oordelen en dergelijke; en voor Thomas van Aquino vinden alle deugden hun oorsprong in de liefde. Liefde is de ultieme vorm van onverstoorbare soberheid en daarom de tweeling van de waarheid. …”
Afsluitend: waarheid is een groot goed dat ons helder onderscheidingsvermogen geeft in de wereld om ons heen én het stelt onze eigen wereldbeelden onder kritiek. Het trekt ons uit onze cocon van eenzame zelfingenomenheid en zelfrechtvaardiging.