Inleiding

Wat vraagt het om astronaut te worden? Het lijkt mij een niet geringe klus.

Exacte vakken doorgronden, fysiek in topconconditie zijn, grote versnellingen kunnen ondergaan (de beruchte g krachten die sommigen van ons leuk vinden in een achtbaan) en, natuurlijk, kunnen leven en bewegen - werken - in een ruimtepak.

De foto die deze blogpost siert is van Ed White (1930 - 1967), de eerste Amerikaanse astronaut die een ruimtewandeling heeft gemaakt. Toen hij terugkwam in de capsule van het Gemini-4 ruimteschip merkte hij op:

“This is the saddest moment of my life."

Het hoeft geen verder betoog, denk ik, dat een aspirant-astronaut een lange weg heeft te gaan voordat hij in een ruimtepak gehesen kan worden om aan het werk te gaan in een omgeving waar mensen niet voor gemaakt zijn.

Wat heeft dit alles te maken met heiligheid? Nou, meer dan ons lief is.

We zijn in een wereld beland waarin ‘heiligheid’ van iedereen vereist wordt. Voor minder dan andermans heiligheid doen we het niet, dat wil zeggen zolang niemand ons met diezelfde ‘onzalige’ heiligheid lastig valt.

Deze schijn-heiligheid - ‘holier-than-thou’ - die ons aanhoudend wordt toegeschreeuwd, heeft inderdaad niets met echte heiligheid te maken en maakt ons allemaal, niemand uitgezonderd, kapot!

Een beetje alledaagse theologie aan de hand Johannes 8: 1-11 verschaft hier helderheid, want net zoals astronauten niet zomaar de ruimte in kunnen worden geschoten, kunnen wij niet zomaar met en in God’s heiligheid leven.

Heiligheid

Om bij het begin te beginnen: wat is heiligheid? We kennen deze term in uitspraken als - heilig boontje (de braafste zijn); alle heilige huisjes aandoen (een hele leuke: alle cafés bezoeken); een heilig huisje (een herberg; een onaantastbare waarheid); iedere heilige komt zijn kaarsje toe (iedere medewerker moet delen in de eer); in een geur van heiligheid (uiterst godvruchtig).

We begrijpen heiligheid min of meer. Maar: heiligheid kan heel snel ontaarden in schijnheiligheid. Het idee van ‘apart gezet worden’ is een gangbare, met de logische vraag: apart gezet worden waarvan? Binnen alleen de menselijke sfeer levert dat niet heel veel op dan alleen dat al snel het heilig-boontje-effect ontstaat, met alle afgunst van dien.

Heiligheid in relatie tot God is van een heel andere orde.

We hebben het niet over de goden in het Griekse of Noorse pantheon, die uiteindelijk toch deel uitmaken van dit universum. De Noorse mythologie heeft zelfs, heel zelf-reflectief, het einde van het (eigen) godendom (en de rest van de wereld) voorzegt in de idee van Ragnarok.

In het Judaïsme, en daarmee de eerste Joodse Christenen, wordt God aangeduid als De Onnoembare, de Geheel Andere, de Schepper. In deze mysterieuze aanduidingen dringt zich het eigen-aardige van heiligheid aan ons op.

Heiligheid lijkt daarmee overigens niet samen te vallen met goedheid - een morele aanduiding, hoewel goedheid zondermeer voortvloeit uit God’s heiligheid. Ga maar na:

Exodus 33: “18 Toen zei Mozes: Toon mij toch Uw heerlijkheid! 19 Maar Hij zei: Ík zal al Mijn goedheid bij u voorbij laten komen, en in uw aanwezigheid zal Ik de Naam van de HEERE uitroepen, maar Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal. 20 Hij zei verder: U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven. …”

De ontmoeting met God verandert Mozes, zoals we later in Exodus lezen:

Exodus 34: “29 En het gebeurde, toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde – de twee tafelen van de getuigenis waren in Mozes' hand, toen hij van de berg afdaalde – dat Mozes niet wist dat de huid van zijn gezicht glansde, omdat de HEERE met hem gesproken had. 30 Aäron en al de Israëlieten keken Mozes aan, en zie, de huid van zijn gezicht glansde. Daarom waren zij bevreesd om dichter bij hem te komen. …”

Net zoals de ruimtewandeling Ed White veranderende, is heiligheid, zoals alleen God die bezit, een voor ons levensveranderende realiteit die uiteraard oneindig verder gaat dan zweven buiten de dampkring, en ik probeer hier White’s ervaringen absoluut niet te bagatelliseren.

In de aanwezigheid zijn van God’s heiligheid heeft echter meerdere kanten.

Mozes maakte mensen bang met zijn uitstraling, zo beschrijft Exodus. Dat raakt aan wat Rudolf Otto ooit beschreef als het mysterium tremendum et fascinans - het mysterie van vrees en fascinatie. De roeping van Jesaja (hoofdstuk 6) is daarvan een beroemde illustratie:

“1 In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Heere zitten op een hoge en verheven troon, en de zomen van Zijn gewaad vulden de tempel. 2 Serafs stonden boven Hem. Ieder had zes vleugels: met twee bedekte ieder zijn gezicht, met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij. 3 De een riep tot de ander: Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten; heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid! 4 De deurpinnen in de drempels schudden door de stem van hem die riep, en het huis vulde zich met rook. 5 Toen zei ik: Wee mij, want ik verga! Ik ben immers een man met onreine lippen en woon te midden van een volk met onreine lippen. Mijn ogen hebben namelijk de Koning, de HEERE van de legermachten, gezien. 6 Maar een van de serafs vloog naar mij toe, en hij had een gloeiende kool in zijn hand, die hij met een tang van het altaar had genomen. 7 Daarmee raakte hij mijn mond aan en zei: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt. Zo is uw misdaad van u geweken en uw zonde verzoend. …”

Ik snap het: dit lijkt een theologisch woordenspel met geen enkele betekenis meer voor ons en de samenleving waarin we leven. Dan alleen dat we in onze cultuur, merkte ik al op, een seculiere vorm van ‘holier-than-thou’ hebben omarmd die Gods heiligheid - als je al gelooft in God - lijkt te doen verbleken. Think again.

Johannes 8

We gaan van de Hebreeuwse Bijbel naar het Nieuwe Testament: Johannes 8: 1-11. Het overbekende verhaal van de overspelige vrouw, of moet ik zeggen ‘wie een kuil graaft voor een ander …’, maar dat is wellicht te kort door de bocht:

“In die tijd begaf Jezus zich naar de Olijfberg. ’s Morgens vroeg verscheen Hij weer in de tempel en al het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten en onderrichtte hen. Toen brachten de schriftgeleerden en Farizeeën Hem een vrouw die op overspel was betrapt. Zij plaatsten haar in het midden en zeiden tot Hem: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt, terwijl ze overspel bedreef. Nu heeft Mozes ons in de Wet bevolen zulke vrouwen te stenigen. Maar Gij, wat zegt Gij ervan?’ Dit bedoelden ze als een strikvraag in de hoop Hem ergens van te kunnen beschuldigen. Jezus echter boog zich voorover en schreef met zijn vinger op de grond. Toen zij bij Hem aanhielden met vragen richtte Hij zich op en zei tot hen: ‘Laat degene onder u die zonder zonden is, het eerst een steen op haar werpen.’ Weer boog Hij zich voorover en schreef op de grond. Toen zij dit hoorden dropen zij een voor een af, de oudsten het eerst, totdat Jezus alleen achterbleef met de vrouw die daar was blijven staan. Nu richtte Jezus zich op en sprak tot haar: ‘Vrouw, waar zijn ze gebleven? Heeft niemand u veroordeeld?’ Zij antwoordde: ‘Niemand, Heer.’ Toen zei Jezus tot haar: ‘Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer.'”

Voordat we iets kunnen zeggen over deze tekst: niet nadenken; kijken (‘don’t think; look!’). Kijk mee met het verhaal dat zich hier ontvouwt. We gaan toe-schouwen.

Jezus gaat naar de tempel. Een gewone scene voor die tijd. Rabbis gaven onderwijs en deden pogingen godvruchtigheid bij de bevolking te stimuleren.

Het is de dag na het Loofhuttenfeest (Soekot; Johannes 7:37). Op de laatste dag van het feest heeft Jezus uitspraken gedaan die raken aan wat er in Jesaja 55:1-3 staat vermeld: “Komt allen die dorst hebt, hier is water; en gij, die geen geld hebt, komt, koopt koren en eet zonder geld, en drinkt zonder betaling wijn en melk. …”

De religieuze machthebbers ‘were not amused’.

Nu komt Jezus wéér in de tempel, de achtste dag, vergelijkbaar met de Sabbat. Hij gaat zitten; een duidelijk teken dat hij een leraar is die respect afdwingt. De mensen gaan om hem heen staan.

Dan komen er wetsgeleerden aan met een vrouw, betrapt op overspel. Althans, dat wordt door hen beweerd. De vraag is snel gesteld: is Jezus het eens met de wetsgeleerden dat zij ter dood moet worden gebracht.

Een simpele vraag, zo lijkt het, maar er klopt iets niet. De man in het overspel verhaal ontbreekt, terwijl de wet zegt dat beide overspelplegers gestenigd behoren te worden (Leviticus 20:10).

Dat feit alleen al betekent dat de vrouw misbruikt wordt om Jezus in de val te lokken - ‘what’s new in the world’. De wetsgeleerden zijn in dit verhaal niet geïnteresseerd in het recht.

Zij is niets anders dan een pion die kan worden opgeofferd voor het machtsspel, dat al een tijd woekert, tussen Jezus en de wetsgeleerden.

Wat zal Jezus’ antwoord zijn? Geduld waarde lezers - niet nadenken; kijken!

Want: nu komt de omgeving in het spel. Deze gebeurtenis speelt zich af in het tempelcomplex van Jeruzalem, en niet alleen Joden van allerlei rangen en standen zijn ter plekke. Ook Romeinse soldaten zijn aanwezig om tijdens grote religieuze festiviteiten de orde te bewaren.

Geen overbodige luxe, zo leren de geschiedenisboeken.

Jezus lijkt tussen twee vuren gevangen. Als Hij de wet van Mozes bestendigt, zullen de Romeinen ingrijpen, want terdoodveroordeling is voor de Joden niet zomaar toegestaan. Afgezien van de chaos die steniging zou veroorzaken.

Maar als Jezus de wet zou relativeren om arrestatie en mishandeling, of erger, te ontlopen, dan zou Hij als een lafaard worden bestempeld en gezichtsverlies lijden, naast het feit dat Hij de wet van Mozes niet serieus neemt.

Bedenk: dit alles speelt zich af in een cultuur van eer en schaamte!

Dan gebeurt er iets onverwachts. Jezus buigt zich voorover en schrijft ‘in het zand’. Wat doet hij hier?! Voordat ik toekom aan wat Hij zou kunnen, nee, moeten schrijven, eerst een observatie.

Schrijven op de Sabbat, en vergelijkbare dagen zoals deze, is niet toegestaan, tenzij het geschrevene niet permanent is. Met dit gebaar maakt Jezus het volstrekt duidelijk aan iedereen dat Hij tot in detail bekend is met de tradities van de Joodse wet.

Dit maakt ook duidelijk wat Jezus in het zand schrijft, namelijk de wet van Mozes: “dood haar” of “stenig haar met stenen”. Hij is het dus in principe eens met de wetsgeleerden!

Dat kan moeilijk een verrassing zijn gezien de referentie naar Deuteronomium 9:10: God schrijft de wet met Zijn vinger. Dat hebben de eerste Christenen, Joden, goed begrepen: Jezus is niet zomaar een rabbi. In de dagen van de Messias, herstelt Hij de wet!

Dus, Jezus schrijft de wet van Mozes in het zand.

Dat is tevens Zijn ‘heilige uitdaging’ aan het adres van de wetsgeleerden. Je zou het zelfs een bedreiging kunnen noemen: “Ik weet wat Ik doe; Ik weet wat jullie vragen. En nu heb Ik een vraag voor jullie.”

Dat is niet alles: Jezus' ‘dreigement’ gaat verder dan alleen maar het schrijven in het zand van de wet van Mozes. Hij is bereid om, samen met iedereen die ook de steniging wil uitvoeren, te worden gearresteerd door de Romeinen en eventueel te sterven als gevolg van de arrestatie, als de vrouw, zoals de wet van Mozes vereist, wordt gestenigd.

Met Zijn, tot spreekwoord verheven, uitdaging ‘wie zonder zonde is werpe de eerste steen’ maakt Jezus de wet dus hoogstpersoonlijk.

En dan zijn we er nóg niet: zoals gezegd, we moeten dit verhaal verstaan in de context van eer en schaamte. Iedereen probeert schaamte te vermijden en eervol te handelen.

Als iemand op de overbekende vraag van Jezus naar voren treedt en zegt dat zij/hij zonder zonde – dus zuiver/volmaakt - is, dan zal diegene diepe schande op zich laden.

Jesaja 53:6 zegt: “Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, ….” Prediker 7:20: “Want niemand op aarde is zo rechtvaardig, dat hij goed doet zonder te zondigen.”

Met deze teksten, die elke schriftgeleerde kon oplepelen, maakt Jezus het voor iedereen onmogelijk naar voren te treden. Jezus ontmantelt de menigte en spreekt iedereen persoonlijk aan op haar/zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de wet.

Daarmee staat niet Hij onder druk van de wet maar de wetsgeleerden, die een poging hebben gewaagd Hem onder druk te zetten. Jezus stelt zich op tussen de wet en vrouw. Hij staat garant voor haar leven.

Niet voor niets druipen de oudsten, diep beledigd, als eerste af. Immers, zij behoren de uitdaging van Jezus te beantwoorden, maar kunnen dat niet.

En Hij buigt zich opnieuw naar de grond en schrijft.

Een mooi en bijzonder gebaar. Hij heeft zijn opponenten, niet opzettelijk, beledigd en wil hen beschermen tegen die belediging door weg te kijken. Jezus heeft ook de aanklagers, de wetsgeleerden, lief, mede omdat Hij en zij de wet liefhebben.

Desalniettemin haalt Jezus de woede op de hals van de wetsgeleerden, omdát Hij garant staat voor haar veiligheid. Hij ontmantelt, uit liefde, schijn-heiligheid met de scherpe vraag naar de eigen, vermeende, zondeloosheid.

De vrouw zonder naam wordt door Jezus apart gezet, nota bene dóór Zijn aanwezigheid en interventie. Hij en zij blijven alleen achter wanneer het tumult om hen beiden verstomt. Het verhaal loopt teneinde zonder dat we weten wat er van de vrouw geworden is, anders dan dat zij, vanwege Hem, in leven blijft.

Uiteindelijk roept Jezus een halt toe aan de ongebreidelde heiligheidseisen van Zijn én onze tijd. Wij worden uitgedaagd om alleen in Zijn heilige aanwezigheid te leren wat het is om volmaakt te zijn. Daartoe worden we opgeroepen, zoals de vrouw die Hij met Zijn leven heeft beschermd: zondig niet meer.

Anders gezegd: wij zijn allemaal welkom bij Jezus, en daarmee God, zoals wij zijn. God wil ons allemaal in Zijn koninkrijk verwelkomen. Niemand uitgezonderd. Dat kan alleen als we bereid zijn ons leven, zoals het is, op te geven. God’s heiligheid vereist niets minder dan dat.

Preciezer: wat wij als mens niet kunnen overleven - Gods heiligheid - zoals wij buiten de dampkring niet kunnen overleven (de analogie van het begin heeft zo z’n beperkingen), maakt Jezus met Zijn leven mogelijk: God met ons. De vrouw uit Johannes 8 laat dat zien!

(Verkondiging door uw waarde blogger uitgesproken op 23 juli 2023 in de Ichthuskerk in Zoetermeer.)