‘Wetenschap als Nieuwe Religie’. Een nieuw boek van prof. Ronald Meester met als intrigerende ondertitel ‘Hoe corona de spirituele armoede in de samenleving blootlegde’.
Ik heb het boek in één adem (eigenlijk twee) uitgelezen.
Meester pakt een aantal thema’s aan die veel meer mensen hadden moeten bespreken maar dat blijkbaar niet willen of kunnen.
Ik waag er een boekbespreking aan - ‘for better or for worse’ - omdat er zaken aan bod komen die niet zozeer nieuw zijn maar in de context van de corona crisis nieuwe en indringende betekenis krijgen.
Zaken (en hoofdstuktitels) als: de wetenschappelijke wereld, hoe om te gaan met getallen, wetenschap als religie. Stuk voor stuk boeiende en in elkaar grijpende thema’s.
Hoewel Meester het woord niet gebruikt, en dat is misschien maar goed ook, is sciëntisme de kwalijke hoofdrolspeler in zijn zeer leesbare boek.
Dat de toenemende omarming van het sciëntisme weinig goeds spelt voor onze samenleving heb ik al vaker betoogd op dit platformpje en in een filmpje op Youtube.
Meester oordeelt er niet anders over.
Dat ook de kerken, tegen beter weten in(!), in de ban zijn geraakt van het ‘religieus wetenschappelijke’ wordt door hem stevig bekritiseerd. Mijns inziens bijzonder én broodnodig.
Bij dezen mijn bescheiden impressies van zijn boek.
Wetenschap als nieuwe religie; met als doorslaggevende consequentie geestelijke armoede. Ontegenzeggelijke waarheden die hoog op de persoonlijke en publieke agenda zouden moeten staan.
Mijn hoop is allereerst dat velen dit boek ter hand zullen nemen omdat het belangrijke inzichten biedt die we hard nodig hebben in onze post-corona wereld.
Desalniettemin, de notie dat wetenschap als religie functioneert is niet nieuw.
Mary Midgley, bijvoorbeeld, in haar Science as Salvation - A modern myth and its meaning bespreekt thema’s zoals Meester dat ook doet, maar dan op een wat formelere filosofische manier.
Hoe dat ook zij, Midgley’s boek is niet het onderwerp van deze blogpost, wat is Meester’s fundamentele these? Hij beschrijft die als volgt in de inleiding van zijn boek (met nadruk):
“Onze reactie op de coronacrisis heeft iets blootgelegd. Het heeft ons schier onbegrensde vertrouwen in een technische en wetenschappelijke benadering van de wereld helder voor het voetlicht gebracht, zonder dat er kennelijk veel nagedacht werd over wat die wetenschap ons nu precies wel of juist niet te vertellen heeft. Onze reactie heeft, denk ik, verder vooral duidelijk gemaakt dat we geen gezamenlijk, collectief, overstijgend ‘verhaal’ meer hebben over wat we belangrijk, waardevol en zelfs cruciaal vinden. Wat wij belangrijk dienden te vinden werd ons door de overheid en het OMT, het Outbreak Management Team, verteld. Ik denk dan ook dat de coronacrisis een zekere ‘spirituele armoede’ van onze samenleving heeft blootgelegd.”
Om dit beter te begrijpen, is het eerst zaak om Meester aan het woord te laten over hoe religie, in zijn woorden, zou kunnen worden gedefinieerd (met nadruk):
“We denken dat het leven tot op grote hoogte maakbaar is, en dat we de onvermijdelijke dood ongestraft flink kunnen uitstellen. We voeren oorlog tegen het virus, maar hebben hierbij alleen nog maar technische en technocratische middelen tot onze beschikking. Misschien leidt dat tot een langer leven, maar we moeten ons serieus afvragen wat we daarvoor allemaal willen opofferen. Willen we jaren aan ons leven toevoegen of leven aan onze jaren? Een goede religie geeft handvatten, taal, beelden, metaforen en verhalen om het hier met elkaar over te hebben. Een goede religie vertelt verhalen die ons helpen. Een goede religie helpt ons om de wereld te duiden, en geeft ons houvast, in de zin van ‘faith’.”
Als ik een kritische noot mag kraken, lijkt mij dit een wat te mager perspectief op religie. Het is zeker waar dat godsdienst een verhaal is dat ons leven kan omvatten en overstijgen.
Religie behoort betekenis te geven aan vreugde, dood, zinloosheid, liefde, lijden en zo verder. Mikael Stenmark zegt dat als volgt (p. 84-85 in zijn boek Scientism: Science, ethics and religion; met nadruk):
“Religion … answers questions concerning who we are, why we exist and what the meaning of our life is, and what stance we should take towards experiences of death, suffering, guilt, anxiety, love and friendship, and the like. …”
Maar dat religieuze verhaal moet, IMHO, meer zijn dan een verhaal dat we elkaar vertellen en bevestigen, zodat het hooguit waar kan worden in haar consequenties. Wellicht ben ik hier te lichtvaardig en doe ik Meester tekort.
Ik kom er aan het eind van mijn bespreking op terug.
Hoe dat ook zij, waarom kan wetenschap, volgens Meester, dan nooit bieden wat religie, binnen de kaders van zijn definitie, wel kan? Dit citaat biedt inzicht (met nadruk):
“Offers zijn gecompliceerd, en kunnen ook niet simplistisch begrepen worden. Maar waarom schrijf ik überhaupt over offers op dit punt in mijn betoog? De reden om dit te doen is misschien wel het best beschreven door filosoof en wiskundige Charles Eisenstein. Hij schrijft over de pandemie het volgende: ‘Het is wel duidelijk geworden dat we het leven zélf hebben opgeofferd. In elk geval het soort leven dat de moeite waard is: sociaal leven. De mensheid drijft op samenkomen, dansen, zingen, knuffelen. Gewoon sámen leven. Dat is volledig geofferd op het altaar van de veiligheid. Het resultaat: geestelijke ellende.’ Volgens Eisenstein weten we niet meer wat een goed leven is, wat een gezonde verhouding tot de natuur is, en hoe we ons tot elkaar moeten verhouden. De reden voor dit alles: ‘het wegvallen van religie en andere bronnen van zingeving’, aldus Eisenstein.”
Dus: kan veiligheid - hier de kans verkleinen om ziek te worden/dood te gaan aan SARS-CoV-2 - in alleen wetenschappelijke termen worden geduid? En: is dit voldoende voor een werkelijk menswaardig bestaan?
NEEN en NEEN!
Veiligheid is niet de allesomvattende (‘religieuze’) crux van ons leven, de spil waar alles wat het is om mens te zijn om draait, laat staan dat we dat wetenschappelijk volledig zouden kunnen karakteriseren (met nadruk):
“Maar wetenschappelijke resultaten moeten met wijsheid geduid en geïnterpreteerd worden, en het is daarbij van groot belang om te reflecteren over hoe wij ons tot deze wetenschap willen verhouden. Wetenschap geeft geen moreel kompas, houdt zich niet bezig met ethische vragen, en geeft op de keper beschouwd antwoord op een heleboel vragen waar het uiteindelijk juist niet om te doen is. Wetenschap dreigt de werkelijkheid te reduceren tot cijfertjes, tot procentpunten, tot zogenaamde overlevingskansen, tot reproductiegetallen, tot rationele calculatie, maar geeft de samenleving helemaal geen houvast waar het gaat om vragen als: Wat is een goed leven? Is zo veilig mogelijk leven het doel van het leven? In hoeverre moeten we accepteren dat leven ook angst met zich meebrengt? Welk ethisch houvast willen we accepteren? Welke vrijheden zijn ons zo dierbaar dat we die alleen in echt uiterste nood tijdelijk zouden willen opgeven? Hoe humaan is het eigenlijk om ouderen maandenlang te isoleren? En als we al iets willen uitrekenen, wat zou dat dan moeten zijn, hoe beoordeel je de resultaten, en wat ga je daar vervolgens mee doen? Wat voor maatschappij willen we eigenlijk?”
Niets aan toe te voegen. Maar het lijkt er op dat velen in de samenleving - de politiek en de media voorop - doof zijn geworden voor de vraag naar wijsheid en het goede leven.
Veiligheid, dat wil zeggen niet geïnfecteerd raken met SARS-CoV-2, lijkt voldoende, wat de menselijke en maatschappelijke kosten ook zijn, maar is dat niet!
De film Avengers: Endgame heeft dat destructieve sentiment meer dan goed begrepen (of adverteren de scriptschrijvers met dit idee?).
Tony Stark (Iron Man) zegt het volgende nadat Thanos de helft van al het leven in het universum tot stof heeft verpulverd met de infinity stones (met nadruk):
“And I believe I remember telling all of you, alive and otherwise, that we needed a suit of armor around the world, whether it impacted our precious freedoms or not.”
Sterker, wetenschap in al zijn noodzakelijke verscheidenheid, werd in de coronacrisis tegen alle wetenschappelijke mores in tot, mijn woorden, infantiele proporties gereduceerd (met nadruk):
“Tijdens de coronacrisis waren er voor de overheid maar twee serieuze adviseurs: het eigen RIVM (Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu), en het Outbreak Management Team (OMT). De overheid deed net of deze twee organen samen de wijsheid in pacht hadden, en ze had geen enkele behoefte of boodschap aan een breder wetenschappelijk of maatschappelijk debat. Alles wat er voor de overheid te weten was, zou uit een van deze twee instanties moeten komen, en geen enkel ander orgaan heeft ook maar bij benadering zoveel invloed gehad als deze twee. Dat was om verschillende redenen tamelijk absurd. Allereerst gedijt wetenschap bij een open discussie, en het RIVM was allerminst open. Modellen waren niet openbaar, en belangrijker nog: data werden niet openbaar. Dat is een wetenschappelijke doodzonde waar veel wetenschappers in Nederland tegenaan zijn gelopen.”
Wat Meester hier observeert is geenszins beperkt tot de coronacrisis. Het stikstof discours wordt al decennia gedomineerd door het RIVM en dat is de wetenschap en de samenleving heel duur komen te staan.
Ik heb daar al het nodige over geschreven en ik zal noch Meester noch mijn waarde lezers hier vermoeien met mijn RIVM-kritiek.
Áls het dan over het ‘wetenschappelijke bedrijf’ zelf gaat, is Meester opvallend bescheiden. Dat is meer dan terecht en heel noodzakelijk!
Iedere academicus, die bij tijd en wijle ook nog adviezen geeft (zoals uw waarde blogger), zou die bescheidenheid in hoge mate moeten betrachten (met nadruk):
“Wetenschappers in de media hebben helaas vaak de neiging om hun persoonlijke meningen als wetenschap te verkopen. Virologen die aanbevelingen doen over een lockdown bijvoorbeeld, of die uitspraken doen over bepaalde aspecten van de kansrekening, mijn eigen vakgebied. Het is kennelijk ontzettend moeilijk om niet voor de druk te bezwijken om meer te zeggen dan je als wetenschapper waar kunt maken. En het is misschien nog veel moeilijker om de grenzen van je vakgebied te erkennen, en volmondig toe te geven dat wetenschap voor sommige vragen niet het juiste adres is omdat het misschien om een niet-wetenschappelijke vraag gaat, of omdat de modellen die je gebruikt simpelweg niet realistisch genoeg zijn om überhaupt conclusies aan te verbinden.”
Ik sluit af met Meester’s kritiek op de kerken, omdat daarin een aantal kwesties samenkomen die van groot belang zijn om én wetenschap te kunnen begrijpen én het wezen van ons menszijn op het spoor te komen. Meester observeert onder andere het volgende (met nadruk):
“Voor veel mensen die ik ken is de kerkgang essentieel. Voor veel mensen is het missen van die kerkgang op een andere manier toch ook heel schadelijk, op een manier die zich niet laat vergelijken met eventuele schade door een besmetting. Het CDA bestond het zelfs om aan de vooravond van de lockdown in december 2021 (terecht) te pleiten voor het behoud van jeugdsport in de avonden, maar geen enkel bezwaar te uiten tegen een verbod van kerkdiensten in de avond. Ook het CDA vindt sport nu kennelijk essentiëler dan kerkgang. Een kerk die zichzelf niet essentieel vindt, is denk ik ten dode opgeschreven. …
De kerken hebben niet geprotesteerd toen de overheid het CTB [corona toegangsbewijs] introduceerde, waardoor een gedeelte van de samenleving verstoken bleef van veel sociaal verkeer, en geen restaurant, terras (!) of museum meer in mocht. Het kabinet heeft zélf zeer nadrukkelijk de solidariteit doorbroken met de invoering met het CTB. Wat de individuele burger verder voor opvattingen had, hoe iemand zich in het algemeen gedroeg, het maakte helemaal niets uit. Geen QR-code betekende uitgesloten. Over solidariteit gesproken. Dáár hadden de kerken zich sterk tegen moeten verzetten, met alles wat in hen was.”
Deze observaties zijn des te pijnlijker voor mij als ‘mede kerkmens’ omdat in mijn eigen kerkelijke gemeenschap de invoer van het CTB is overwogen maar uiteindelijk is afgewezen als instrument ter bescherming van kerkgangers.
Dat die ‘bescherming’ nooit heeft bestaan - de covid mRNA-producten zijn nooit getest op het indammen van de verspreiding van SARS-CoV-2 virussen - begreep slechts een enkeling, zoals ondergetekende, maar die kennis is ten diepste niet van belang.
CTB, de adviezen afkomstig van OMT, de RIVM-modellen en dergelijke zijn in feite een vorm van magie geworden (zoals ik eerder definieerde), ook voor de kerken.
Het is bezwering van angst met behulp van wetenschappelijk lijkende uitspraken en quasi-wetenschappelijke gereedschappen zoals een telefoon app of een verspreidingsmodel.
En hoewel de wetenschappelijk lijkende sturing van bovenaf een soort van priesterlijke religiositeit nabootst, heeft Meester gelijk dat godsdienst heel veel verder gaat dan wetenschap ooit zal kunnen leveren.
Daarin gaat Meester in zijn boek mijns inziens toch niet ver genoeg. Het volgende citaat geeft, tot op zekere hoogte, inzicht in Meester’s eigen geloofspositie, als ik dat zo mag verwoorden (met nadruk):
“Het ‘probleem’ van het christendom is namelijk dat het historische claims maakt die intellectueel voor veel mensen tegenwoordig volkomen ongeloofwaardig en onmogelijk aan te nemen zijn. Deze claims, zoals de opstanding van Jezus uit de dood, of de vele wonderen die aan Jezus werden toegeschreven, zijn voor veel moderne mensen dermate ongeloofwaardig dat ze het hele christendom niet langer serieus kunnen nemen.
Dat is onfortuinlijk. Als de letterlijke opstanding uit de dood een onopgeefbaar en centraal onderdeel is van iemands visie op het christendom, dan hebben we het over geloof in de zin van ‘belief’, terwijl ik het zelf zoals ik al zei vooral over ‘faith’, vertrouwen, zou willen hebben. Zelf denk ik dat de kern van het christendom, heel eenvoudig, ligt in dat wat Jezus van Nazaret heeft gezegd en gedaan tijdens zijn leven. Het gaat om zijn spiritualiteit, en of hij theologisch als de zoon van God kan worden opgevat vind ik alleen in metaforische zin interessant. De klassieke ‘belief’-versie van het christendom heeft echter ongetwijfeld bijgedragen aan het schisma tussen wetenschap en religie, en aan de ogenschijnlijke ‘overwinning’ van de wetenschap. Het klassieke christendom heeft de historische gebeurtenissen nodig, en daarmee is ze kwetsbaar. Als immers op basis van historisch onderzoek aannemelijk gemaakt zou kunnen worden dat bepaalde gebeurtenissen niet hebben kunnen plaatsvinden, dan zou dat de doodsteek voor het christendom kunnen betekenen. …”
De schijnbare ongeloofwaardigheid van Jezus' opstanding, bijvoorbeeld, is juist het gevolg van de door Meester zelf bekritiseerde wetenschap, dat wil zeggen het sciëntistisch verstaan daarvan.
(Ik kan Scientism: Science, ethics and religion niet vaak genoeg aanprijzen.)
Immers, beoefenaars van de wetenschap hebben niet zelden de ongefundeerde en onwetenschappelijke pretentie dat zij met hun werk de werkelijkheid in zijn totaliteit kunnen doorgronden waardoor, ‘evident’, de wonderen van Jezus én Zijn opstanding niets anders kunnen zijn dan verzinsels.
Hierin had Meester, zonder zijn eigen gelovige positie op te geven, collegae in de academia de sciëntistische oren kunnen wassen, zoals hij elders wél unverfroren en terecht doet.
Hoewel de Bijbel verhalend en zingevend vertelt van de geschiedenis van God en mensen, te beginnen met het Joodse volk, is het wezenskenmerk van die God te vinden in de menswording, de waar-geworden mythe zoals C.S. Lewis dat noemt in zijn God in the Dock (met nadruk):
“Now as myth transcends thought, Incarnation transcends myth. The heart of Christianity is a myth which is also a fact. The old myth of the Dying God, without ceasing to be myth, comes down from the heaven of legend and imagination to the earth of history. It happens—at a particular date, in a particular place, followed by definable historical consequences. We pass from a Balder or an Osiris, dying nobody knows when or where, to a historical Person crucified (it is all in order) under Pontius Pilate. By becoming fact it does not cease to be myth: that is the miracle. I suspect that men have sometimes derived more spiritual sustenance from myths they did not believe than from the religion they professed. To be truly Christian we must both assent to the historical fact and also receive the myth (fact though it has become) with the same imaginative embrace which we accord to all myths. The one is hardly more necessary than the other.”
Met die menswording van Jezus, kunnen wij mensen zijn met de dood in de ogen, vanwege corona of welke andere ziekte dan ook, ouderdom incluis.
Dat is geen geloof (vertrouwen!) omdat dat ‘prettig’ is, verre van zelfs, maar omdat het beantwoord aan wat het is om werkelijk mens te zijn, in leven en sterven.
Dat laatste vooral, omdat, voor ieder mens, God in Jezus ons daarin zélf is voorgegaan.
De wetenschap kan ons nooit enige vergelijkbare vorm van existentiële hulp bieden. En daarom is het boek van Meester ook zo belangwekkend. Aanbevolen!