Kramakkelig. Een grappig woord. Vind ik. Het betekent zoiets als gebrekkig, gammel, wankel, sleets. Hersenschim kent vele synoniemen zoals illusie, chimaera (mooi woord!), drogbeeld, verzinsel, waandenkbeeld.
Waar ik het over wil hebben? Read on, waarde lezer; geduld wordt beloond! Bedenk dat de consequenties van besproken thematiek heel veel groter zijn dan menigeen denkt.
Rondom christelijke feestdagen, met dito christelijke conferenties, worden er nogal eens wetenschappelijk onderzoekers geïnterviewd over ‘hun geloof’. En ik vraag mij dan altijd af: waarom wetenschappers geïnterviewd?
Kunnen wat mij betreft ook kappers, vuilnisophalers, tuiniers, elektriciens, aannemers, programmeurs, chemici zijn. U begrijpt wel wat ik bedoel.
Stuk voor stuk beroepen, uitgevoerd door vrouwen en mannen, met een belangrijke impact op onze samenleving. Waarom dan gelovige wetenschappers? (Vreselijke kwalificatie trouwens.)
Hebben die speciaal inzicht in geloofszaken? Zijn het wellicht uitbijters in de academia, aberrante types die ons bijzondere informatie kunnen verstrekken over hun geloof in God vanuit hun wetenschappelijke, wellicht atheïstische, werkomgeving?
Wat saai allemaal!
Wetenschappers hebben als wetenschappers niet noodzakelijkerwijs speciaal inzicht in geloofszaken. Het zijn meestal superspecialisten in een bepaald vakgebied dat vaak maar weinig mensen begrijpen.
Tenzij natuurlijk dat dat vakgebied wordt uitgevent aan het grote publiek met bijkomende waarschuwingen: stikstof ondermijnt onze natuur en onze gezondheid! Kijk: wetenschap!
(Sorry; kon het niet laten. Ik kom er op terug. Echt waar!)
Even terugschakelen. Wat voor de meesten van ons spannend lijkt is dat er wetenschappers zijn (waaronder uw aller blogger) die geloven in God. Waarom zou dat spannend zijn?
Nou: wetenschapsbeoefening lijkt (nadruk op lijkt) elke vorm van geloof in God uit te sluiten. Per definitie. Punt uit. Geen discussie mogelijk.
Het interviewen van een ‘gelovige wetenschapper’ kan dan wellicht begrepen worden als een ietwat samenzweerderige poging het publiek te verrassen, of te verwarren, met een persoon die én wetenschapper is én gelooft in God.
Het is wat!
Christenen (ik kies hier ‘arbitrair’ de mij bekende geloofsgemeenschap) kunnen zich dan cheerleaders wanen voor de geïnterviewde ‘science celebrity’ (soort van), terwijl anderen wellicht meewarig het hoofd schudden (of misschien ‘boe’ roepen).
De wetenschap vs geloof meme, hoe aantrekkelijk en overzichtelijk dit voor velen ook mag zijn, is puur en onvervalst gezichtsbedrog.
Het spanningsveld is een overgedimensioneerde hersenschim. Het ontstaan van deze hersenschim moet gezocht worden in de gemaskeerde (verborgen) verwisseling van wetenschap met sciëntisme.
Er is geen enkele reden waarom het bestuderen van een vakgebied, zowel proefondervindelijk als theoretisch, zou strijden met geloof in God.
Omarming van sciëntisme daarentegen botst wel degelijk met geloof in God. (In mijn blogpost Op weg naar het graf, de eeuwigheid of de klanten service? heb ik een paar sciëntistische noten gekraakt.)
Scientisme is de drogreden dat wetenschap de werking en structuur van de wereld in zijn totaliteit kan doorgronden en volledig kan omschrijven in de vorm van getallen, formules, wetenschappelijke taal en wat dies meer zij.
Verkregen resultaten van wetenschappelijk onderzoek lijken vanuit dit sciëntisme de werkelijkheid tot in de haarvaten te kunnen beschrijven. God verdwijnt dan ‘als vanzelf’ uit onze wereld.
De strijd is dus te vinden op het vlak van wereldbeelden (worldviews) en niet in tal van faculteiten die gewoon aspecten van onze wereld onderzoeken: geschiedenis, biologie, sociologie, natuurkunde, psychologie.
Laat ik die wereldbeeldenstrijd eens verduidelijken aan de hand van Alex Rosenberg’s boek The Atheist’s Guide to Reality: Enjoying Life without Illusions. Een centrale these van hem is deze (nadruk toegevoegd):
“But we’ll call the worldview that all us atheists (and even some agnostics) share “scientism.” This is the conviction that the methods of science are the only reliable ways to secure knowledge of anything; that science’s description of the world is correct in its fundamentals; and that when “complete,” what science tells us will not be surprisingly different from what it tells us today.”
Rosenberg maakt in zijn boek duidelijk wat hij precies bedoelt met sciëntisme door natuurkunde te benoemen als maatgevend voor echt alles:
“IF WE’RE GOING TO BE SCIENTISTIC, THEN WE HAVE to attain our view of reality from what physics tells us about it. Actually, we’ll have to do more than that: we’ll have to embrace physics as the whole truth about reality."
Daar sta je dan als chemicus, filosoof en amateur-theoloog. Ik kan wel inpakken. Alleen natuurkunde bepaalt de kennisspelregels in het universum. De rest is alleen maar een afgeleide van dit vakgebied. Of ‘fun and games’. En God? Rosenberg weet wel ‘raad’ met Hem (nadruk toegevoegd):
“Not only are the individual acts of human beings unguided by purpose; so are their thoughts. Combine the purposeless but well-adapted thoughts and behavior of a lot of people over a long time, and the result is history. Could history have purpose, meaning, or a direction even when people lack them? Sure, it could, if there were any purposes. But physics has already ruled them out. Science excludes God’s designs, or some purpose operating in the universe to navigate events into some safe harbor hidden in the future. There is no alternative to blind variation and environmental filtration in human history, so there is no source for meaning or purpose in our history.”
De eerste zin in deze quote is trouwens hi-la-risch. Als niets een doel heeft, dan is de tekst in Rosenberg’s boek eveneens functie- en doelloos. Daarmee ontdoet Rosenberg zijn eigen werk van elke vorm van overtuigingskracht. Want die kan niet bestaan volgens zijn eigen overtuiging, en zelfs dat laatste kan hij niet bezitten.
Wat een puinhoop. Maar genoeg gelachen; we moeten door.
Kunnen Rosenberg cum suis slagen in de opzet om wetenschap en atheïsme onlosmakelijk met elkaar te verbinden via het sciëntisme (nadruk toegevoegd)?:
“We have the best of reasons to believe that the methods of physics—combining controlled experiment and careful observation with mainly mathematical requirements on the shape theories can take—are the right ones for acquiring all knowledge. Carving out some area of “inquiry” or “belief” as exempt from exploration by the methods of physics is special pleading or self-deception.”
Laat ik Rosenberg’s ‘grootse’ claim, die uitgaat van het natuurkundig succesargument, herformuleren aan de hand van de functie van een metaaldetector. Met een dergelijk apparaat zijn metalen objecten heel precies op te sporen. Uiteraard.
(Mijn lief kan daar over meepraten! Echt waar.)
En stel je verder voor dat ik een ‘metaalist’ ben die het ‘metaalisme’ aanhangt en te vuur en te zwaard verdedig. De positie die Rosenberg hierboven uitvent, vertaalt naar het ‘metaalisme’, ziet er dan als volgt uit:
- Metaaldetectoren zijn beter in het opsporen van metalen objecten dan welke andere apparaten/methoden dan ook.
- Datgene wat wordt gevonden door metaaldetectoren -metalen objecten zoals munten, sleutels, munitie, spijkers, enzovoort- is alles waar de wereld uit bestaat.
Dit argument is aantoonbare flauwekul en mijn ‘metaalisme’ ook. Immers, er bestaan tal van andere objecten in onze wereld die niet uit metaal bestaan, en die dus niet vindbaar zijn met metaaldetectoren.
Natuurkunde is zoiets als een metaaldetector.
Dat natuurkunde met grote precisie fysische verschijnselen kan beschrijven, verklaren en voorspellen met meetapparatuur en heel veel wiskunde, zegt niets over de vraag of er ook andere zaken bestaan die buiten dat natuurkundig bereik vallen.
Kortom, Rosenberg poneert hier een kolossale non sequitur, de drogreden dat een conclusie niet volgt uit de premissen. Leuk voorbeeldje daarvan:
- Als A dan B (bijvoorbeeld: Als ik in New York ben, dan ben ik in de VS.)
- A is niet waar. (Ik ben niet in New York.)
- Dus B is niet waar. (Ik ben niet in de VS.)
Nu kan tegen de metaaldetector metafoor worden ingebracht dat deze apparaten slechts een deel van de werkelijkheid zichtbaar maken, namelijk metalen voorwerpen, terwijl natuurkunde natuurlijk de gehele werkelijkheid omvat.
Nou nee; nu zijn we aanbeland bij de volgende drogreden: de petitio principii; de cirkelredenering. Dat is een manier van argumenteren waarbij van te voren als juist wordt aangenomen wat nog bewezen moet worden.
Uiteindelijk wordt God ‘niet gevonden’ door Rosenberg omdat natuurkunde helemaal niet daarvoor geschikt is, net zo min als metaaldetectoren geschikt zijn om feitenmateriaal te verzamelen over het maken van een goed-smakende mayonaise.
God wordt sciëntistisch a priori buiten de deur gezet om vervolgens te roepen dat Hij er nooit is geweest, want natuurkunde. De filosoof Timothy Williamson heeft dan ook weinig geduld met Rosenberg’s boek zoals blijkt uit zijn artikel in de The New York Times van 28 september 2011:
“How could physics show that reality contains only the kinds of things that physics recognizes? It sounds embarrassingly like physics acting as judge and jury in its own case. That physics does not show that there is such a thing as a debt crisis does not mean that physics shows that there is no such thing as a debt crisis: physics simply does not address the question. That is no criticism of physics; it has other work to do. For it to turn out that reality contains only the kinds of things that hard science recognizes, where they exclude things like debt crises, it would have to turn out that a radically reductionist metaphysical theory is true. That in turn would require industrial-scale argument at a characteristically philosophical level of reasoning. But I doubt that Professor Rosenberg counts philosophy as hard science.”
Sciëntisme heeft niets te maken met normale wetenschapsbeoefening en kan ook niet worden beschouwd als een ordentelijk stukje filosofie. Sciëntisme is de vloek van onze tijd, IMHO.
Desalniettemin heeft sciëntisme zich diep ingegraven in onze samenleving met verstrekkende gevolgen voor heel veel meer aspecten dan hier besproken.
Kritische depositiewaarden -KDW- waarmee collega Rotgers, Briggs en ondergetekende al een aantal maanden mee in de weer zijn, is een haarscherp voorbeeld van sciëntistische getallengoochelarij!
Daar bedoel ik mee dat habitats, en de toestanden waarin die zich kunnen bevinden, in hoge mate afgemeten zouden kunnen worden aan één getal -een KDW- in samenspel met een gemodelleerde stikstofdepositie. Van Dobben et al. zeggen het aldus (2012, p. 13; nadruk toegevoegd):
“De KDW kan vergeleken worden met de huidige of toekomstige depositie om een beeld te krijgen van de knelpunten voor verzuring en vermesting. Voor het kunnen bepalen van (het risico op) verslechtering van habitats, bijvoorbeeld in vergunningprocedures, is het essentieel dat de KDW’n zijn vastgesteld als unieke waarden en niet in de vorm van bandbreedtes of onzekerheidsmarges. Deze unieke waarden moeten gezien worden als de meest waarschijnlijke waarde gezien de huidige stand van kennis. Wanneer de atmosferische depositie hoger is dan de KDW van het habitat bestaat er een duidelijk risico op een significant negatief effect, waardoor het instandhoudingsdoel voor een habitat (in termen van kwaliteit en oppervlakte) niet duurzaam kan worden gerealiseerd. Hoe hoger de overschrijding van het kritische niveau en hoe langduriger die overschrijding, hoe groter het risico op ongewenste effecten op de biodiversiteit.”
Cliffhanger: dat hier aperte onzin wordt gedebiteerd komt mede door het brute sciëntisme dat besloten ligt in de KDW. De songtekst van het nummer Loser van Beck bevat meer logica dan deze quote. (Gebruikte stijlfiguur: de hyperbool.)
En als dit niet helemaal duidelijk is, in de volgende stikstof blogposts zal dit verder worden uitgewerkt. Ik zie er naar uit die blogposts voor u allen te schrijven …