De uitdrukking “als een feniks uit de as herrijzen” wordt in de Nederlandse taal zo af en toe gebruikt om aan te geven dat iets of iemand wederom tot bloei komt, na eerst volledig te zijn afgebrand.
De oude Grieken geloofden dat er een vogel bestond, de Feniks dus, die om de zoveel jaar in de fik vloog, om vervolgens weer uit de as te worden herboren.
De feniks staat daarmee symbool voor onsterfelijkheid én wedergeboorte.
De Feniks heeft ook zo z’n 21ste eeuwse incarnaties. Laat ik dat illustreren aan de hand van, alweer, AERIUS.
Het adviescollege onder leiding van prof. Hordijk, ik heb het vaker aan de orde gesteld, steekt kritiek op AERIUS niet onder stoelen of banken. Nog één keer dan:
“De mate van detail in AERIUS-berekeningen is volgens het adviescollege niet in balans met de grote onzekerheden … Daarentegen is de onzekerheid in de depositieberekeningen zelf zeer groot. Verder wordt er gerekend met een beperkt aantal landgebruiksklassen, hetgeen de werkelijkheid niet kan benaderen. Deze manier van berekenen levert daardoor een schijnzekerheid op.”
Het wordt een beetje een kapotte langspeelplaat, maar blijkbaar is het moeilijk afscheid nemen. AERIUS geeft ook zo’n vertrouwenwekkend gevoel, met al die cijfertjes achter de komma.
AERIUS is daarmee een soort Feniks die, ondanks alle brandende kritiek, steeds weer als herboren wordt ingezet, zonder dat er fundamenteel iets verandert.
Bij dezen een ‘moedig’ voorstel: laten we voor de verandering eens niet moeilijk doen; alle onzekerheden nemen we gewoon op de koop toe. Voor even. Met dit in het achterhoofd geef ik onderliggende kaart ter overweging:
Deze figuur, waarin kleine getallen met cijfers achter de komma figureren, komt uit het rapport De stikstofdepositie bijdragekaart voor effectieve emissievermindering uit de landbouw. Het beoogt:
“… een zogenaamde depositiebijdrage kaart [te maken] gebruikmakend van het OPS model en de emissiekaart van Nederland. De kaart laat zien wat de emissie uit een 1x1 km vak bijdraagt aan de totale depositie op Natura 2000-gebieden in Nederland. Hierop is af te lezen waar je emissies zou kunnen verminderen om een zo groot mogelijk depositie effect te hebben op alle Natura 2000-gebieden. …
Figuur 4 [hierboven afgebeeld] geeft aan dat emissiereducties met de grootste depositiereductie in het midden van het land kunnen plaats hebben. Het blijkt dat het lang niet overal zo effectief is om in 10 km zones bedrijven uit te kopen …, maar dat met veel gerichtere inzet van middelen een groter effect bereikt kan worden. … Zo is het zeer effectief om vooral in de Gelderse Vallei de relatief hoge uitstoot te verminderen omdat die het meest bijdraagt aan de depositie op alle Natura 2000-gebieden.”
Deze studie doet een poging de lezer te laten geloven dat het met AERIUS/OPS mogelijk zou zijn precies aan te geven wie waar de meeste Natura2000-depositie veroorzaakt vanuit lokale (1x1 km) emissies.
De ‘wie’ zijn agrariërs, voor zover dat niet duidelijk was.
Zelfs als we dus de onzekerheden in berekeningsuitkomsten negeren, stuiten we ‘als vanzelf’ op een dieperliggend probleem, verbeeld in onderstaand figuur uit de RIVM-rapportage Impactanalyse Actualisatie AERIUS Calculator 2020:
Hoewel deze rapportage niet uitblinkt in helderheid, kan uit dit plaatje worden opgemaakt dat tussen 2019 en 2020 het aantal berekende ‘stikstof-depositiemollen’ fors is veranderd!
Het RIVM zegt er dit over (nadruk toegevoegd; p. 21):
“Als gevolg van de methodische wijzigingen in de gebruikte kalibratiemethode, neemt in het grootste deel van het land de berekende depositie af. Wel zijn er stijgingen in het zuidwesten en uiterste zuiden van het land (Figuur 2). …”
Wat is er aan de hand? Het RIVM meldt:
- “methodische wijzigingen in de gebruikte kalibratiemethode”;
- “nieuwe inzichten over de locaties van emissiebronnen en emissies per sector”;
- gebruik van de “meest recente emissiecijfers uit de Emissieregistratie en de meest recente concentratiemetingen”;
- “actualisatie van de habitatkaart”.
Genoemde wijzigingen hebben tot een totale bandbreedte aan berekende depositieveranderingen geleid van meer dan 400 mol/ha/jaar!
Ter informatie: de totale hoeveelheid stikstof(verbindingen) die, gemiddeld, op Nederlandse bodem neerslaan uit alle bronnen is berekend op zo’n ± 1600 mol per hectare per jaar.
We hebben het hier dus over totale rekenkundige depositiewijzigingen in AERIUS tot ± 25% van de volledige N-depositie in Nederland!
Dit alles maakt AERIUS/OPS als rekeninstrument enorm kwetsbaar. Een veelheid aan wijzigingen kunnen dus blijkbaar leiden tot fors andere rekenkundige stikstofdeposities.
Wat moet je als (innovatieve) agrariër, natuurbeheerder, bestuurder, politicus met een dergelijke ‘mollenroulette’?
Terug naar het eerste (gele) kaartje.
Daar worden depositiebijdragen gemeld van lokale emissiebronnen van 0 t/m 2.054 mol/ha/jaar (let op de drie cijfertjes achter de komma van de 2 mol/ha/jaar) die met “emissiereducties … in het midden van het land” aangepakt zouden kunnen worden.
Deze ‘Leidse minimolletjes’ vallen echter in het niet bij de honderden ‘Bilthovense geactualiseerde megamollen’. (En over onzekerheden zouden we het niet hebben.)
Dus: de minieme rekenkundige ‘winst’ van de voorgestelde Leidse emissiereductie is onmeetbaar/onvindbaar in de context van de laatste Bilthovense rekenkundige AERIUS-actualisatie.
Maar dit doet er allemaal niet toe.
De komende jaren zal AERIUS de Feniks, commissie na wetenschappelijke commissie, steeds weer in de fik worden gestoken, om haar vervolgens weer fier tot leven te wekken.
Want rekenen zullen we; met ‘kleine’ en/of ‘grote’ mollen!