Een nieuw jaar, met nog steeds hetzelfde uitzicht. Meer lockdowns die niet helpen. Niet overtuigd? Als wij allen boodschappen mogen blijven doen én we zitten de rest van de tijd binnen, blijft het virus zich verspreiden. Het recente JAMA artikel stelt niet voor niets:

Importance Crowded indoor environments, such as households, are high-risk settings for the transmission of severe acute respiratory syndrome coronavirus 2 (SARS-CoV-2).”

Maar dit doet er allemaal niet toe. Eenmaal in een groef aanbeland, blijven politiek en bestuur hetzelfde liedje afspelen. Gebed voor goed bestuur is de enige remedie!

Genoeg gezeurd, ik wil het over iets anders hebben, dat ook wel weer vergelijkbare trekjes heeft, zeker als het gaat over het ‘groef-probleem’.

Om te beginnen, op 10 december jl. (2020) werd in de Tweede Kamer een interessante motie, ingebracht door Jaco Geurts en Mark Harbers, aangenomen. Het is de moeite waard de gehele motie te citeren (nadruk toegevoegd):

“De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende de uitkomsten in het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof; constaterende dat een groot detailniveau gepaard gaat met grote onzekerheid; overwegende dat de mate van detaillering in de berekening van de depositie niet in balans is met de onzekerheid van de verschillende factoren die de depositie bepalen; verzoekt de regering, een modellenensemble te gaan maken van de verschillende modellen en daarbij de kritische depositiewaarden (KDW) te betrekken; verzoekt de regering, tevens spoedig een maatschappelijke kosten-batenanalyse van Natura 2000-gebieden in Nederland uit te voeren, en gaat over tot de orde van de dag.”

Een maatschappelijke kosten-baten analyse. Kijk, dat lijkt tenminste ergens op. En dat in combinatie met een verzoek tot een modellenensemble met een kritische blik op de kritische depositiewaarden (KDW).

Een kleine motie met het verzoek tot een enorme bak werk!

De bureacratische en politieke burelen zullen het ons -dat wil zeggen de onvolprezen Geesje Rotgers en ondergetekende- ongetwijfeld vergeven dat we daar alvast mee begonnen zijn. Maar eigenlijk had dit werk al lang moeten gebeuren.

Laat mij dat kort uitleggen, en ik beperk mij dan tot de afgelopen 10 jaar. Er zijn in het tweede decennium van de 21ste eeuw de nodige ‘stikstof-reviews’ geweest, zoals dit staatje in een wetenschappelijk artikel uit 2017 laat zien:

Over AERIUS hebben we het eerder gehad. In deze tabel ontbreken, uiteraard, de commissies Remkes en Hordijk (zie het eindrapport van de laatste).

Zestien keer dus werden er clubjes opgetuigd om het Nederlandse wetenschappelijke en beleidsmatige ‘stikstofapparaat’ te bekloppen en te bevoelen.

En we zijn er, gezien de motie Geurts/Harbers, nog lang niet. Ze hebben gelijk. Want wat ontbreekt telkens weer aan al dat analysewerk?

De natuur zelf.

Preciezer: Nederlands stikstofbeleid wordt als een natuur-thermosstaat beschouwd. Meer stikstofdepositie - slechtere natuur - Minder stikstofdepositie - betere natuur.

Anders gezegd: stikstofdepositie wordt in het Nederlands beleid beschouwd als dé proxy voor de stand van de natuur. Het natuurdiscours is dus stikstof-gedreven.

En dat is natuurlijk uitermate vreemd.

Want, zoals ik eerder verwoordde in vraag 6 in Natuur en stikstof - het poneren van kritische waarden: “Hoe zwaar weegt stikstofdepositie eigenlijk in relatie tot andere (ecologische) factoren (als het gaat over natuur in Nederland)?”

Voor de goede orde: stikdepositie kan allesoverheersend zijn in relatie tot de staat van instandhouding van natuur in Nederland, of elders in de wereld. Maar: dat behoeft inhoudelijke, transparante en reproduceerbare onderbouwing.

Met de Nulmeting Natura 2000 habitattypen rapportage kunnen we misschien een begin maken (nadruk toegevoegd):

“Centraal in de EU-rapportage staat de beoordeling van de landelijke staat van instandhouding van habitattypen. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de status en trend in de aspecten verspreidingsgebied (‘range’, incl. verspreiding of ‘distribution’), oppervlakte (‘area’), structuur & functie (incl. typische soorten) (‘structure and functions’, incl. ‘typical species’) en toekomstperspectief (‘future prospects’). In de rapportage van 2007 wordt voor het eerst over deze aspecten gerapporteerd, zodat sprake is van een nulmeting. De rapportage over verspreidingsgebied en oppervlakte dient relatief uitgebreid te gebeuren (met het toevoegen van kaarten), terwijl van de andere aspecten voornamelijk een beoordeling van de staat van instandhouding van elk habitattype gegeven hoeft te worden.”

Juist ja. Laten we dit eens toepassen op een voorbeeld, en wel habitat H4030. Dat wil zeggen, die nationaal oh zo geliefde droge Europese heide. Dit zijn de beoordelingen zoals te vinden in Bijlage 3 van bovengenoemd ‘nul-rapport’:

Allemaal leuke kleurtjes en typeringetjes. De SvI - Staat van Instandhouding dus - staat op rood - zeer ongunstig. En het toekomstperspectief is ook al niet geweldig - matig ongunstig.

We spoelen door (blijft een leuke verwijzing naar cassettespelers en videorecorders) naar latere jaren. Hoe vaart H4030? Nou, nog steeds niet best. We pakken de rapportages erbij zoals gepubliceerd op https://www.natuurgegevens.nl/node/12:

Het blijft dus een drama met droge Europese heide in Nederland. De laatste rapportage Habitatrichtlijnrapportage 2019: Annex D Habitattypen geeft ruwweg hetzelfde beeld van H4030. Er blijkt weinig toekomst te zijn voor droge heide in Nederland.

De vraag is natuurlijk, waarom is dat zo? Korter: is dat zo?

Daarvoor moeten we onder andere kijken naar de ‘pressures’ - drukfactoren - die natuurgebieden, zoals droge heide, ‘onder druk zetten’. En waar vinden we die opsomming? Internet natuurlijk; een Europese webpagina voor de jaren 2001-2012 laat het volgende zien:

Op grond van voornamelijk ‘expert judgement’ (wat is dat precies en wie zijn de experts?) komt Nederland met hoofdzakelijk landbouwbedreigingen voor H4030. Voor de jaren 2007-2018 is het plaatje iets gedetailleerder maar in feite min of meer hetzelfde:

Landbouw, landbouw, en nog eens landbouw bedreigt H4030; dat wil zeggen landbouw-stikstofdepositie (in hoofdzaak ammoniak). Tenminste, dat rapporteert ‘Nederland’ aan de Europese Commissie.

En dat schreeuwt om een vergelijk. Om die reden geef ik eerst de kaart met H4030 voor Duitsland en Nederland voor de periode 2013-2018:

Op het oog lijkt de landsgrens tussen Nederland en Duitsland de bepalende factor voor de staat van instandhouding van H4030 (huh?). Want wat vertellen onze Oosterburen aan de Europese Commissie over hetzelfde H4030?:

Duitse heide (in z’n ‘Atlantische’ (ATL) uitgave zoals de Nederlandse heide) wordt dus gekenschetst als een zich gunstig (FV) ontwikkelend habitat. Dat geldt trouwens voor alle periodes waarvoor rapportages beschikbaar zijn bij de European Environment Agency.

Dat roept vragen op. Maar dat is niet alles.

Ook het aantal drukfactoren voor dit type habitat is in de Duitse uitgave een stuk diverser vergeleken met de (vergelijkbare) Nederlandse situatie. Opvallend zijn de invloeden van logistieke aard (land, water en lucht transport) en sport, toerisme en recreatie.

Deze drukfactoren spelen net zo goed in Nederland een rol, maar worden niet of deels geadresseerd in de Nederlandse rapportages aan de Europese Commissie.

Dat roept óók vragen op.

Akkoord. Hier gaat het maar over één habitat. Er zijn er veel meer. Bedenk wel dat de oppervlaktes van H4030 aanzienlijk zijn en dat de Nederlandse en Duitse situatie in het grensgebied zeer vergelijkbaar is.

Is stikstofdepositie, vooral van de landbouw, allesbepalend in de staat van instandhouding van H4030? Het lijkt er niet op.

We moeten dus op zoek naar de Nederlandse (ecologische) monitoringssystematiek - de wijze van assessments van habitats. Voor H4030 is vervolgens een vergelijk met de Duitse monitoringssystematiek van essentieel belang.

En dan te bedenken dat we hier niet eens zijn toegekomen aan de KDW voor stikstof. Dat belooft wat!