Maar weer eens een zomer gekampeerd. Maar nu in Nederland. Een zeldzaamheid. Het is 20 jaar geleden dat we dat voor het laatst hebben gedaan.
Toen met z’n vijven. Nu alleen het oudere echtpaar, aka wij met z’n tweetjes.
We zitten nog steeds op lage stoeltjes, we slapen op dunne matjes in mummy slaapzakken, en we koken op één pitje.
Ondanks het soms natte en koude weer, hebben we ons prima vermaakt. En dat roept vragen op.
Waarom kamperen? Slapen op de grond (min of meer)? Koken op een zielig klein brandertje? Soms rond achten je slaapzak in kruipen omdat de avondlucht wel heel erg koud is geworden?
In de nacht je slaapzak uit wurmen omdat je blaas overvol en heftig protesteert? (Volgens mij heb ik een gebrek aan het antidiuretisch hormoon.)
En die operatie vraagt erom drie ritsen te openen en weer te sluiten: de slaapzak, de binnentent, de buitentent.
De buitentent is altijd een uitdaging. Of de binnenkant is nat vanwege condensvorming; of de buitentent is nat van de regen; of zowel de binnen- als buitenkant zijn nat.
Hoe dan ook, het natte doek krijg je altijd in je nek, of erger, het blijft aan je rug plakken.
Het is niet voor niets dat kamperen ook wel spottend tot ‘kramperen’ wordt verbasterd.
Waarom vinden mijn lief en ik het dan toch ontzettend leuk, dat kamperen, en zetten we elk jaar weer onze tent ergens in de wereld op? Een poging tot uitleg.
Misschien wel voor mij het meest aantrekkelijke aan kamperen met een redelijk kleine tent is het buiten zijn.
Afgezien van de nachtelijke tuk, ben je buiten. Punt. Weer of geen weer.
Koken? Doe je buiten. Ook als het regent? Zeker.
Boek lezen? Buiten.
En als het miezert? Pak je een e-reader of je mobiele telefoon. Die kan wel tegen een paar spetters water.
En dan nog wat: slecht weer bestaat niet, alleen slechte kleding. Dat is iets dat je heel snel leert als je kampeert met een kleine tent.
Kom mij niet aan met de opmerking dat deze vorm van kamperen ‘basic’ is. Volstrekte onzin.
Onze tent is van het allerbeste materiaal en degelijk in elkaar gezet; de slaapzakken bieden veel comfort en van een beetje nachtvorst merk je niets; de slaapmatjes, hoewel dun, bieden eveneens veel comfort en warmte. En ga zo maar door.
Het ziet er allemaal stoer en ‘basic’ uit, maar laat je daardoor niet in de luren leggen.
Het vaak gehoorde argument dat deze manier van kamperen goedkoop zou zijn is dan ook een misvatting van formaat.
Je kunt te kust en te keur bij talloze ‘outdoor’ winkels om je te vergapen aan de nieuwste en duurste ‘innovaties’ op het gebied van het ‘buitenleven’. De geldbuidel is snel leeg!
Nog een veelgehoord voordeel van kamperen: je bent in de natuur! Of zoals de Europese Commissie, onze Brusselse druïden, dat formuleren in hun Bringing nature back into our lives (nadruk in origineel):
“Nature is as important for our mental and physical wellbeing as it is for our society’s ability to cope with global change, health threats and disasters. We need nature in our lives.”
Zo gauw ik dit alles opschrijf krijg ik jeuk. Van de muggen en de kleine teken die op zoek zijn naar een bloedmaal, letterlijk aan mijn adres?
Nee, de jeuk komt niet alleen van die nare beestjes die je verblijf op korte of lange termijn kunnen bederven.
De gepredikte hang naar ‘de natuur’ kan mijn dag behoorlijk verpesten.
Afgezien van het feit dat bossen mij nauwelijks kunnen bekoren; je hebt geen uitzicht en ziet vooral veel bomen. Saai!
Gelukkig lossen Staatsbosbeheer en Natuur Monumenten het ‘bosprobleem’ voor mij op. Met grootscheepse subsidies -op kosten van ons allen- worden onze en andermans bossen nu in een sneltreinvaart gekapt en opgestookt.
En dat allemaal onder de noemer ‘nieuwe natuur’. Ruimt lekker op en nog slecht voor het milieu ook! Meer stikstofoxiden en andere verbrandingsproducten.
Eén van die laatsten wordt, heel slim, gesleten als afkomstig van het boerenbedrijf, in casu een gewasbeschermingsmiddel. Aldus een onderzoek uitgevoerd op verzoek van Natuur Monumenten.
De titel van dat werk?: Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier Natura 2000 gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen. De schrijvers (nadruk toegevoegd):
“Wij konden niet vaststellen waar het veel gevonden difenyl (ook wel bifenyl genoemd) vandaan kwam. Het maakt veelal ongeveer 50% uit van het totale gehalte bestrijdingsmiddelen in de genomen monsters. Deze stof wordt overigens in vergelijkbare hoeveelheden aangetroffen in de vegetatie in Gelderland en Duitsland.”
Let even op de formulering. Prachtig. Guilty by association. Het is echter precies bekend waar die stof vandaan komt. (Het is geen fungicide.) De EFSA (nadruk toegevoegd):
“Biphenyl is naturally occurring in crude oil. … Biphenyl may also be present in wood preservatives on the basis of creosote.
Biphenyl can also be considered as an environmental pollutant since it is formed during the incomplete combustion of mineral oil and is present in the exhaust gases of vehicle traffic and in exhaust air from residential and industrial heating devices. In ambient air typical concentrations of biphenyl range from 1 to 100 ng/m3. Levels in indoor air are higher (100 to 1000 ng/m3), likely as a result of cigarette smoke and emission from heating devices or nearby garages. As an environmental pollutant biphenyl has the potential to contaminate food crops.”
Dus, ±50% van het totaal gevonden gehalte is helemaal geen gewasbeschermingsmiddel! Knap staaltje werk.
Met het verstoken van meer biomassa zal gegarandeerd meer biphenyl vrijkomen. Daar zullen we het maar niet over hebben.
We geven de landbouw gewoon de schuld, en klaar ben je.
Terug naar de camping. Ja, het is fijn om zo nu en dan het stadse te verlaten en ons prachtige cultuurlandschap - natuur in de zin van ‘onaangetast door mensen’ (treurige definitie trouwens) kennen we al lang niet meer in Nederland - eens van dichterbij te bekijken.
Ik geef de Europese Commissie geen ongelijk als ze stellen dat we natuur, hoe je dat dan ook formuleert, ‘nodig’ hebben.
Maar dát kunnen we alleen maar zeggen omdat de natuur ons nauwelijks meer bedreigt!
De liefde voor de natuur verdwijnt heel snel als diezelfde natuur onze huizen binnendringt en ons leven in gevaar brengt.
SARS-CoV-2 is ook natuur, biodiversiteit met een duur woord, maar niet van het type dat we met open armen ontvangen.
De ziekte van Lyme, overgebracht door teken, is een andere vorm van biodiversiteit die je niet in je lichaam wilt hebben.
Ondanks dit alles zal ik met mijn lief blijven kamperen. Zeker in tijden van een besmettelijke luchtweginfectie, waar we blijkbaar geen genoeg van krijgen, is buiten een aantrekkelijk plek om te zijn.
Desalniettemin blijft kamperen een rare leuke bezigheid voor stadse mensen.