Ik kwam gister bij een feestje vandaan waar het overbekende boek van Rutger Bregman - De Meeste Mensen Deugen - over de tong ging. Natuurlijk: goed geschreven, een fijne boodschap en zoon van de predikant die lange tijd ‘op de kansel stond’ in ‘onze’ gemeente.
Wat zou er toch mis kunnen zijn met dit boek? Mensen die ik hierover spreek zien vaak niet meer dan vlot en goed geschreven teksten, wetenschappelijke referenties (altijd vertrouwenwekkend, toch) en, nogmaals, de warme boodschap dat de meesten van ons ‘best wel okay zijn’. Gelukkig: de wereld en wij zijn goed (min of meer)!
Ik heb er eerder in het Engels over geschreven, maar laat ik de essentie van mijn kritiek, want die heb ik in scheepsladingen, toch eens in de eigen taal neerpennen.
Zoals ik opmerkte in mijn eerste Engelse analyse van zijn boek, dit is een noodzakelijk product ten behoeve van Bregman’s utopische kijk op de wereld. Alleen al de titels van zijn eerdere boeken maken dat volstrekt duidelijk.
Het is nu eenmaal essentieel om een door en door positief mensbeeld te projecteren op een samenleving die radicaal geherstructureerd moet worden naar Bregmaniaans voorstel. Want dan zou het wellicht kunnen lukken!
Ik ga het niet over God hebben. Bregman’s ‘theologie’ is te mager om er diepgaand op in te gaan. Waar ik het wel over ga hebben is zijn kijk op goed en kwaad en de rol van wetenschappelijke kennis in zijn betoog. Bovenal kijk ik naar de consistentie van zijn argumenten.
We moeten echter eerst het wereldbeeld van Bregman blootleggen om iets te begrijpen van beiden. En dat is nogal saai en voorspelbaar evolutionair (nadruk toegevoegd):
“Lange tijd beschouwden we onze bevoorrechte positie als het plan van God. Wij mensen zouden slimmer, beter en verhevener zijn dan wie dan ook. De kroon op Zijn schepping.
Maar stel dat een marsmannetje tien miljoen jaar geleden de aarde had bezocht (op 30 december dus). Had het de opmars van de Homo sapiens kunnen zien aankomen? Onmogelijk. Het geslacht Homo bestond nog niet eens – de aarde was letterlijk de Planet of the Apes. Steden bouwen, boeken schrijven en raketten lanceren deden we al helemaal niet.
De ongemakkelijke waarheid is dat ook wij, dieren die zichzelf zo bijzonder vinden, het product zijn van een blind proces. Evolutie. We zijn lid van een luidruchtige familie van harige beesten, ook wel primaten genaamd. Tot tien minuten voor middernacht waren we zelfs in het gezelschap van andere mensachtigen, die inmiddels op mysterieuze wijze zijn verdwenen. …
… De basisingrediënten voor de evolutie van het leven zijn helder. Je hebt nodig:
- Heel veel leed.
- Heel veel strijd.
- Heel veel tijd.”
Afgezien van het feit dat hij probeert innovatief te zijn door de switch voor te stellen van de ‘survival of the fittest’ naar de ‘survival of the friendliest’ (Bregman noemt ons Homo puppy ad nauseam), is zijn verhaal meer van hetzelfde. We zijn en blijven het resultaat van een blind proces zonder doel of betekenis:
“Misschien is er geen God, schepper of kosmisch plan. Misschien is ons bestaan een bizar toeval, na miljoenen jaren van blinde evolutie. Maar we zijn in ieder geval niet alleen. We hebben elkaar.”
Dat wetende, laten we nu kijken naar Bregman’s ‘analyse’ van goed en kwaad. Wat zegt hij daarover? Ik neem het kwaad van het ergste soort dat hij bespreekt bij de kop (nadruk in origineel):
“Toen Eichmann in 1960 door de Israëlische geheime dienst werd gekidnapt, had hij zich in Argentinië verscholen. Daar was hij maandenlang door de Nederlandse ss’er Willem Sassen geïnterviewd. Sassen hoopte dat Eichmann zou toegeven dat de Holocaust een verzinsel was, een leugen om het naziregime in een kwaad daglicht te stellen. Maar dat viel tegen.
‘Ik heb nergens spijt van!’ verzekerde Eichmann hem. Of zoals hij in 1945 al had geroepen: ‘Ik zal lachend in mijn graf springen in de wetenschap dat ik zes miljoen vijanden van het Rijk de dood in heb gejaagd.’
In de 1.300 pagina’s aan interviews, vol verknipte ideeën en fantasieën, wordt voor iedere lezer duidelijk dat Eichmann geen gedachteloze bureaucraat was. Hij was juist een fanaticus. Hij handelde niet uit onverschilligheid, maar uit overtuiging. … hij [deed] het kwade omdat hij dacht dat het goed was. …
De Holocaust werd … niet uitgevoerd door mensen die plotseling in robots waren veranderd …. De daders geloofden dat ze aan de goede kant van de geschiedenis stonden. Auschwitz was het eindpunt van een langdurig historisch proces waarin het kwaad zich steeds beter vermomde als het goede. Schrijvers en dichters, filosofen en politici bleven jarenlang de psyche van het Duitse volk afstompen en vergiftigen. De Homo puppy werd voorgelogen en geïndoctrineerd, gehersenspoeld en gemanipuleerd.”
Laat dit even tot je doordringen. Het absoluut demonische dat vele Duitsers bedreven door letterlijk miljoenen te vermoorden is niets anders dan kwaad beschouwd als goed, aldus Bregman: “… de mens laat zich verleiden door het kwaad dat goed lijkt.”
Daarmee heeft Bregman het probleem van het kwaad op geen enkele manier verklaard of zelfs maar begrepen, maar verplaatst.
Het voetvolk wordt verleid door het kwade, als de elite (de machthebbers, koningen, generaals) dat kwade als goed ‘verpakt’. Een mooi papiertje om een kwalijke inhoud? Echt waar?
Vraag: hoe doen de machthebbers dat dan, mensen verleiden om kwaad te doen door het als ‘goed’ te verpakken/te verkopen? Macht of dwang uitoefenen? Nudging?
Bregman maakt hier in ieder geval duidelijk dat hij een complot- en wij-zij van deze complotsluier.
Belangrijker is dat niemand ons kan dwingen om iets echt te geloven; daar kunnen wij onszelf niet eens toe brengen. (Dat heet in de filosofie doxastisch involentarisme. Zie het prachtige werk van Ward E. Jones dat ik gebruik in mijn 2015-dissertatie.)
Voorbeeld: als iemand mij een miljard euro belooft onder de voorwaarde dat ik echt (als in echt) zal gaan geloven dat de aarde plat is (ik noem maar iets geks), blijkt dat een onmogelijke opgave.
Ik kan veinzen, acteren, mijzelf proberen te hypnotiseren, maar mijzelf echt tot die overtuiging te (laten) brengen, ligt ver buiten mijn of ieder anders vermogen. Wij hebben nu eenmaal geen rechtstreeks controle over onze overtuigingen.
In het verlengde dáárvan is er nog iets veel problematischer met Bregman’s verhaal dat kwaad als goed kan worden gezien.
De consequentie van een dergelijk gedachtegoed is namelijk dat mensen, als het er echt op aankomt, geen onderscheid kunnen maken tussen, gruwelijk, het vermoorden van een baby of, heel gewoon, een baby voeden en verschonen.
En dat is een volkomen idiote, absurde, gedachte. Immers, het feit dat Bregman zelf ‘het goed-verpakte kwaad’ kan benoemen als kwaad (zoals iedereen trouwens), laat meteen zien dat zijn argument niet eens van de grond kan komen. Goed is goed; kwaad is kwaad met of zonder verpakking.
Anders bekeken: wij maken wel degelijk onderscheid tussen goed en kwaad; eveneens kunnen we ‘verpakt kwaad als goed’ moeiteloos identificeren als kwaad. Als dat niet zou kunnen, zou Bregman zijn mislukte argument niet kunnen formuleren in op z’n minst grammaticaal correct Nederlands.
En dat betekent ogenblikkelijk dat wij boven de materie staan (pun intended). Zoals C.S. Lewis in zijn Mere Christianity bespreekt:
“Supposing you hear a cry for help from a man in danger. You will probably feel two desires—one a desire to give help (due to your herd instinct), the other a desire to keep out of danger (due to the instinct for self-preservation). But you will find inside you, in addition to these two impulses, a third thing which tells you that you ought to follow the impulse to help, and suppress the impulse to run away. Now this thing that judges between two instincts, that decides which should be encouraged, cannot itself be either of them. You might as well say that the sheet of music which tells you, at a given moment, to play one note on the piano and not another, is itself one of the notes on the keyboard. The Moral Law tells us the tune we have to play: our instincts are merely the keys.”
Kortom: Bregman’s bespreking van goed en kwaad is warhoofdig, onnozel en ten diepste volkomen inconsistent. (Om maar te zwijgen over de volstrekt immorele kant van zijn argument.) En dat bevreemdt allerminst.
Immers, als wij niets anders zijn, zoals Bregman ons voorhoudt, dan het resultaat van een blind evolutionair proces, dan staat alles (als in alles!) - fotograferen, ethiek, muziek, geloof in God, ontdekkingsreizen, bloggen, liefde, stofzuigen, opvoeden, esthetiek, koken, enzovoort, enzovoort - in het teken van ons evolutionair ontstaan en, vooral, voortbestaan.
En of dat nu sterk - in gevecht met anderen - of, zoals Bregman denkt, vriendelijk - in samenwerking met anderen, dat maakt helemaal niets uit.
Al ons zijn, doen, denken (rationaliteit), geloven, moraliteit is niets anders dan een expressie van onze genen en onze inherente (biologische) wil tot voortplanting, althans in Bregman’s evolutionaire wereld.
En als dát evolutionaire imperatief - genen en voortplanting - ons exclusief drijft, is al het ‘wetenschappelijk bewijs’ dat Bregman onze kant opgooit in een poging ons te overtuigen niets anders dan een expressie van zijn eigen genen en zijn behoefte tot voortplanting.
Zoals de filosoof Mikael Stenmark sardonisch opmerkt in zijn onvolprezen Scientism: Science, Ethics and Religion:
“… is science not also a product of of the brain’s evolution? Yes, indeed it is. Scientific reasoning just like religious reasoning is all done on circuits in the brain that the genes make possible. Thus, science’s power as a source of knowledge will be gone forever once we realise that it also is a product of the brain’s evolution! Just as religion is an illusion [Bregman heeft het over mythevorming] fobbed off on us by our genes to get us to cooperate, so is science. …”
En dat maakt Bregman’s verhaal zelf-ondermijnend. Hij trekt de stekker uit zijn gehele betoog zonder het te beseffen en voordat hij überhaupt van start kan gaan.
Afsluitend: in weerwil van al zijn (pseudo)wetenschappelijk gekoketteer, lijkt Bregman vooral een utopische marktkoopman die ten diepste helemaal niet geïnteresseerd is in de waarheid, maar slechts gecharmeerd is van zijn eigen ideeënwereld en hoe die aan de vrouw/man te brengen.
In de ‘beste’ Frankfurtiaanse traditie blijkt Bregman uiteindelijk niets anders dan een bullshit artist, zoals de filosoof Harry Frankfurt in zijn On Bullshit zegt (nadruk toegevoegd):
“Someone who lies and someone who tells the truth are playing on opposite sides, so to speak, in the same game. Each responds to the facts as he understands them, although the response of the one is guided by the authority of the truth, while the response of the other defies that authority and refuses to meet its demands. The bullshitter ignores these demands altogether. He does not reject the authority of the truth, as the liar does, and oppose himself to it. He pays no attention to it at all. By virtue of this, bullshit is a greater enemy of the truth than lies are.”