Top! Een opmerking op Linkedin vraagt om een reactie. De opmerking is een hele belangrijke in het voorzorg discours. Het gaat over het negatieve bewijs of de zogenaamde onmogelijkheid daarvan, zoals geformuleerd in het voorzorg-adagium: afwezigheid van bewijs is geen bewijs voor afwezigheid.
In het kort: als bijvoorbeeld toxicologisch onderzoek niets gevonden heeft dat wijst op een vorm van giftigheid bij relevante blootstelling, dan is dat nog geen bewijs dat de stof niet giftig is op onderzocht blootstellingsniveau. (Leek mij ook heel logisch.)
Het bewijs van een negatief, zoals dat heet, kan nooit geleverd worden. Het geeft voorstanders van voorzorg een mogelijkheid om toch voorzorgbeleid in te voeren tegen gevaren die nog niet zijn gevonden, ondanks uitvoerige zoektochten, maar misschien toch op kunnen duiken. Kortom: de verrassingen die je niet wil en waartegen het voorzorgbeginsel lijkt te beschermen.
Is het waar dat we nooit een negatief kunnen bewijzen? Nou nee. Negatief bewijs voor iets is wel degelijk mogelijk. Er zijn voorbeelden op te lepelen waarin het bewijs van een negatief geleverd is. En dat heeft te maken met de ‘essentie der dingen’. (Een beetje Aristoteles kan geen kwaad in onze tijd.)
Anders bekeken: in het adagium zit een spraakverwarring verstopt. En die spraakverwarring gaat over het woordje bewijs. Conditioneel (voorwaardelijk) bewijs vinden we in het proefondervindelijk wetenschappelijke domein, en die is altijd voor verbetering vatbaar. In zaken die noodzakelijk van aard zijn kan definitief bewijs worden geleverd.
Voorbeeld: we weten dat via de chemische route het ene element niet in het andere element kan worden omgezet. Daar is sluitend negatief bewijs voor. Chrysopoeia, de alchemistische term voor ‘transmutatie in goud’, is principieel onmogelijk binnen de chemie.
Dat komt omdat chemie tussen de elementen plaatsvindt met de valentie electronen. De essentie van chemie is ‘electronen voortduwen’; binnen die gedefinieerde context komt de kern van het atoom niet aan bod. En dus kan transmutatie van elementen binnen de chemie gewoon niet. Kwestie van definities en kennis van zaken.
Voor transmuterende elementen heb je juist de kern van het atoom nodig, de protonen en de neutronen. Het element bismuth is ooit omgezet in goud door onderzoekers van het Lawrence Berkeley National Laboratory (LBNL) in Californië door bismuth te bombarderen met koolstof en neon atomen in een deeltjesversneller: nucleaire transmutatie.
Nog een voorbeeld: we weten dat het onmogelijk is om tot het absolute nulpunt -0 K oftewel -273.15°C- of lager te komen. [Om precies te zijn]( “Guggenheim, E.A. 1985. Thermodynamics. An Advanced Treatment for Chemists and Physicists. Elsevier Science Publishers, p. 157."):
“It is impossible by any procedure, no matter how idealized, to reduce the temperature of any system to zero temperature in a finite number of finite operations.”
Dus negatieve bewijzen van bepaalde zaken bestaan wel degelijk, en zijn eigenlijk helemaal niet zo bijzonder. Je moet goed kijken naar het type bewijs dat geleverd wordt.
Dus het adagium ‘afwezigheid van bewijs is geen bewijs voor afwezigheid’ geldt in beide voorbeelden niet. De logica of essentie van deze natuurwetenschappelijke disciplines dicteert dat negatief bewijs voor bepaalde kwesties voorhanden is. Daar is geen centimeter meer onderzoek voor nodig. Dat betekent niet dat er geen finesses aan beide disciplines kan worden toegevoegd.
Wat zegt dit alles over de stelling ‘afwezigheid van bewijs is geen bewijs voor afwezigheid’? Het benadrukt in ieder geval dat onze proefondervindelijke kennis beperkt blijft; niet dat een negatief bewijs niet mogelijk zou zijn. (Wederom: dit is nou het verschil tussen noodzakelijke en conditionele (accidentele) uitspraken over de werkelijkheid.)
Maar de stelling laat ook iets zien van onvrede over kennis van de werkelijkheid die door de eeuwen heen verzameld is. Dat de dosis het gif maakt, niet de stof zelf, is ‘oude’ kennis die niet meer ter discussie staat (zie één van mijn eerdere blogs), dan alleen dat menig mechanistische nuancering in de loop van de tijd daaraan is toegevoegd.
Maar we hebben het nog steeds over ‘giftige stoffen’ omdat dat zo makkelijk verkoopt aan een angstig publiek dat vervolgens stante pede actie wil van bestuurders (zie het PFAS debacle). Het voorzorg-adagium ‘afwezigheid van bewijs is geen bewijs voor afwezigheid’ lonkt dan gemakzuchtig!
Dat betekent dus dat de moleculaire essentie die de stelling van Paracelsus al eeuwen geleden heeft blootgelegd In feite wordt afgewezen. (We gaan het nog een keer over causaliteit hebben!)
Uiteindelijk hebben we met het voorzorg-adagium te maken met ‘doubt beyond reasonable proof’. Er kan altijd worden gesteld dat er nog steeds geen voldoende ‘bewijs van veiligheid’ is, hoeveel onderzoek er ook heeft plaatsgevonden. En dat is niets anders dan een vorm van sceptisch cynisme dat uiteindelijk alle kennis van de werkelijkheid, ook de noodzakelijke kennis, onder kritiek stelt.
[Frank Furedi]( “Furedi, F. 2009. Precautionary Culture and the Rise of Possibilistic Risk Assessment. Erasmus Law Review 2(2): 197 – 220.") bekritiseert dit met de term ‘mogelijkheidsdenken’ (in beperkte zin ook wel te begrijpen als de ultieme verwarring tussen gevaar en risico; nadruk toegevoegd):
“The emergence of a speculative approach towards risk is paralleled by the growing influence of possibilistic thinking, which invites speculation about what can possibly go wrong. In our culture of fear, frequently what can possibly go wrong is equated with what is likely to happen. The shift towards possibilistic thinking is driven by a powerful sense of cultural pessimism about knowing and an intense feeling of apprehension about the unknown. The cumulative outcome of this sensibility is the routinisation of the expectation of worst possible outcomes. The principal question posed by possibilistic thinking, ‘what can possibly go wrong’, continually invites the answer ‘everything’.”
De laatste zin drukt precies het sceptisch cynisme uit dat in wezen het fundament vormt van het voorzorg-adagium waar we mee begonnen. Vertaald: “De belangrijkste vraag, gesteld vanuit het mogelijkheidsdenken ‘wat kan er mogelijk mis gaan’, wordt steevast beantwoord met ‘alles’.” I rest my case.