Ik loop al heel lang met een idee rond dat ontstaan is naar aanleiding van een radiogesprek dat ik in 2008 had in Amsterdam. Het ging over het voorzorgbeginsel en een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Laat ik dat idee eens proberen uit te werken.

Voorzorg: bij twijfel niet doen! Of: “never try anything for the first time.” Dat is allemaal erg kort door de bocht, dus voor de volledigheid de Rio-definitie uit 1992:

“where there are threats of serious or irreversible damage, lack of full scientific certainty shall not be used as a reason for postponing cost-effective measures to prevent environmental degradation.”

Met het voorzorgbeginsel staan onzekerheden centraal. De focus ligt op het anticiperen op potentiële dreigingen. Voorzorgsmaatregelen, gericht op het voorkomen of beperken van de mogelijke gevolgen van een dreiging dat zich zou kunnen aandienen -maar waarover onzekerheden bestaan- worden vanuit deze voorzorg context als noodzakelijk beschouwd.

Kortom: we moeten handelen gericht op het voorkómen van de effecten van dreigingen nog voordat we eigenlijk weten hoe het met die dreigingen zit, laat staan hoe de gevolgen daarvan er uit kunnen zien in aard en omvang.

(In latere blogs over voorzorg zal ik terugkomen over het hoe en waarom van voorzorg en of voorzorgsmaatregelen in deze context wel kunnen functioneren als vaak geadverteerd.)

Dit vraagstuk (waar heel veel over valt te zeggen) wilde ik al heel lang bekijken door de bril van mijn gewezen gezinshuisouderschap. Dat is de gedachte waar ik al sinds 2008 mee speel.

Mijn vrouw en ik hebben een aantal jaren pleegkinderen -tieners- in huis gehad die wel een beetje ondersteuning konden gebruiken. Het waren kinderen die nog net konden profiteren van een gezinssituatie.

Het waren ‘ruige’ jaren (niet metaforisch bedoeld). Twee van onze drie eigen kinderen werden geboren ‘midden in het gezinshuislawaai’. In totaal hebben negen tieners (niet allemaal tegelijk!) samen met ons in één huis geleefd en gewoond. En het leven met 7 kinderen -3 eigen peuters/kleuters en 4 tieners- is geen sinecure.

Een boeiende tijd waar ik niet met gemengde gevoelens op terugkijk. En mijn vrouw ook niet. We zijn dankbaar dat de meesten, waar we ook nu nog steeds contact mee hebben, min of meer een weg in het leven hebben gevonden. (En we zijn ‘kunst-opa en oma’.)

Maar er dringt zich een contradictie op in het overdenken van dreigingen en risico’s en de wijze waarop we daarmee behoren om te gaan. Dat zingt al ruim tien jaar in mijn hoofd.

Laat ik dat uitleggen aan de hand van dat bewuste WRR-rapport Onzekere veiligheid - verantwoordelijkheden rond fysieke veiligheid dat aan de orde kwam in dat bewuste radioprogramma. Daarin staat de volgende zin:

“Vanuit het nieuwe risicoparadigma bezien houdt het voorzorgsbeginsel volgens de raad in dat de kwetsbaarheid van mensen, samenleving en natuurlijke omgeving een proactieve omgang met onzekerheden vereist."

Deze zin vind ik in de context van mijn gezinshuiservaringen verontrustend. Ja, dit rapport gaat over fysieke veiligheid, dat wil zeggen “hoogwaterbescherming, voedselveiligheid, het transport van gevaarlijke stoffen, alsmede de risico’s van nieuwe technologieën en tal van andere bedreigingen van milieu en gezondheid” aldus het rapport. Dus niet over hulpverlening.

Maar, gezien de uitdijende vergezichten van veiligheid, onzekerheid en kwetsbaarheid, zoals beschreven door de WRR, ontkom ik niet aan de gedachte dat mijn persoonlijke veiligheid en die van mijn vrouw en drie kinderen in wezen ‘bedreigd’ zou kunnen zijn geweest door de aanwezigheid van de tieners die wij trachten (nadruk op trachten) te ondersteunen binnen ons gezin.

Anders gezegd: ik en mijn vrouw hadden ‘verstandig’ en ‘voorzorgelijk’ moeten zijn. Deze tieners hadden nooit in ons gezin mogen verblijven! We hebben tegen alle voorzorglogica in gehandeld en ons blootgesteld aan allerlei gevaren.

Voordat de lezer denkt dat ik een satire opvoer: dat doe ik allerminst. Taal is niet onschuldig, of leeg. Woorden hebben betekenis en ideeën consequenties. Want: als kwetsbaarheid van mensen, samenleving en natuurlijke omgeving de leidraad zijn van onze (voorzorg)cultuur, dan is het jezelf willens en wetens ‘blootstellen aan pleegkinderen’ een fors risico. Het verhoogd je kwetsbaarheid in wezen onaanvaardbaar.

Maar hier is de crux: het is toch niet erg om je kwetsbaarheid (een beetje) te verhogen als dat ten goede komt aan anderen? Mijn antwoord zou zijn: ja, absoluut! Het bijzondere echter is dat het voorzorgbeginsel daar in feite geen ruimte voor biedt. Er moet

“… actief gezocht [worden] naar potentiële risico’s en … informatie daarover [behoort] op tijd degenen [te bereiken] die afwegingen kunnen maken en zo nodig – proactief – maatregelen kunnen nemen.”

Mijn stelling is dat een dergelijke kijk op de werkelijkheid ondermijnend is. Het is in feite bangmakerij: waar zou de volgende dreiging vandaan kunnen komen; wat is die dreiging en wat moet/kan ik daar aan doen? Het afzien van ons pleegouderwerk had een stuk veiliger geweest voor onszelf. Maar dat maakt ook een stuk egoïstischer.

Voorzorg maakt de wereld lelijker, want bedreigender.