Het verdwijnen van de geest (mind), de ‘verdinging’ van de mens. Hans Jonas noemt dit alles de ontologie van de dood. Uitdagende kwesties die wat verdere uitleg behoeven. En niet alleen als het gaat over de veelvoorkomende angstgevoelens over van alles en nog wat in onze cultuur.

Laat ik eerst dicht bij huis blijven. En dat betreft het misschien lastige begrip transcendentie. Klinkt vaag, maar dat is het allerminst. Goede onderzoekers doen verwoede pogingen de wereld steeds een beetje beter te begrijpen.

Op het gebied van geschiedenis, bijvoorbeeld door nieuwe documenten in archieven op te sporen die het beeld van het ontstaan van WO I ingrijpend verandert. Of in de chemie, zoals bijvoorbeeld het beter leren begrijpen van katalytische reacties. Of in de geneeskunde, door bijvoorbeeld de oorzaken van Alzheimer te doorgronden en wellicht genezing dichterbij te brengen.

Het bijzondere van al dat werk is de ontdekking en het leren begrijpen daarvan. De beste onderzoekers hebben soms het geluk iets nieuws -een stukje waarheid- van de werkelijkheid te zien. Om mijzelf nog maar eens te citeren:

“In fact, the a priori belief (as in trust) that our world is intelligible and orderly and that our reasoning is adequate to fathom the hidden structure of reality are elementary prerequisites on which our entire enterprise of being and doing in this world, including doing science, is founded.”

Hoe het ook zij, al die onderzoekers beseffen dat als ze verslag leggen in de literatuur van hun ontdekkingen, zij iets beschrijven dat meer is dan zijzelf. Anders gezegd: zij buigen voor datgene wat ze, buiten zichzelf, ontdekt hebben; zij hebben niet iets zelf bedacht.

Het is niet voor niets dat als iemand onderzoeksresultaten bij elkaar verzint (fabuleren; construeren), en doet alsof er een ontdekking is gedaan, de verontwaardiging groot is als de waarheid (daar heb je ‘em weer) naar buiten komt.

We hebben het hier over transcendentie die iedereen wel kan begrijpen. Wij verzinnen de wereld niet bij elkaar. [Thomas Nagel]( “Nagel, T. 1986. The View from Nowhere. Oxford University Press, Oxford, p. 4.") zegt het prachtig (nadruk toegevoegd):

“… for objectivity is both underrated and overrated, sometimes by the same persons. … It is underrated by those who don’t regard it as a method of understanding the world as it is in itself. It is overrated by those who believe it can provide a complete view of the world on its own, replacing the subjective views from which it has developed. These errors are connected: they both stem from an insufficiently robust sense of reality and of its independence of any particular form of human understanding.

Maar juist bij de, hoofdzakelijk politieke, paniekaanvallen rondom PFAS en stikstofverbindingen (stikstofbeleid is chemisch gezien een grappige term aangezien stikstof -N2- behoorlijk niet-reactief is) is het zo dat we soorten gevaren en risico’s aan beiden toekennen.

Er is namelijk een intense vertroebeling van ons zicht op de werkelijkheid ontstaan door datgene wat we weten en datgene wat we vrezen/vermoeden krachtig door elkaar te klutsen.

Erger: datgene wat we (kunnen) weten accepteren we niet, om wat voor reden dan ook (zie de kennis over gehalogeneerde koolwaterstoffen), en datgene wat we vrezen/vermoeden nemen we (veel te gemakkelijk) voor waarheid aan. ‘Better safe than sorry’ is dan de veelgehoorde reactie. (Ook dat is een thema die de nodige blogs behoeft.)

Ons onderscheidingsvermogen is tanende omdat we objectiviteit, zoals Nagel terecht opmerkt, niet meer op waarde kunnen schatten. (Dat heeft een geschiedenis op zich waar ik wellicht op een ander moment op terug zal komen.)

En als dat zo is, dan worden we angstig van onze eigen hallucinaties die we voor werkelijk aanzien. Maar, deze wanen hebben wel degelijk consequenties in de echte wereld.

Kijk maar naar al die rekenmodellen die de politiek graag inzet bij stikstofdepositie en de vermeende effecten op de natuur, of kooldioxide-uitstoot en klimaatverandering (temperatuurstijging) en ga zo maar door.

Niet alleen is het garbage in - garbage out, de modellen zijn zelf garbage.

En in de werkelijkheid zitten we opgescheept met modellen-vuilnis, ook wel beleid genoemd: het Klimaatplan, de energietransitie, het stikstofbeleid.

Als we waan van werkelijkheid willen onderscheiden dan behoren we onze transcendentie weer serieus te nemen; en dat vraagt om ‘mind’. We zijn meer dan biologie of neurologie; meer dan dit leven en onze dood. Juist met de ontologie van de dood kunnen we immers niet leven, zoals [Jonas]( “Jonas, H. 1966. The Phenomenon of Life. Toward a Philosophical Biology. Harper & Row, Publishers Inc., New York, p. 11.") dat zo treffend verwoordt:

“To take life as a problem is here to acknowledge its strangeness in the mechanical world which is the world; to explain it is -in this climate of a universal ontology of death- to negate it by making it one of the possible variants of the lifeless. Such a negation is the mechanistic theory of the organism, as the funeral rites of prehistory were a negation of death. L’homme machine signifies in the modem scheme what conversely hylozoism [the idea that all matter has life] signified in the ancient scheme: the usurpation of one, dissembled realm by the other which enjoys an ontological monopoly. Vitalistic monism is replaced by mechanistic monism, in whose rules of evidence the standard of life is exchanged for that of death.”

Een eerste stap op de weg van transcendentie is de volgende: ‘don’t think; look!' Laten we onszelf niet ringeloren door onze wanen. We moeten weer leren kijken.